PlusAchtergrond
Wat zegt een zwakke poulefase over de rest van het toernooi? Nou, niets!
Het chagrijn over Oranje groeit in het land, na drie moeizame wedstrijden in de groepsfase op het WK. Maar wat zeggen pouleduels doorgaans over het verloop van een eindtoernooi? Vrijwel niets, zo leert het verleden. Wat werkelijk het verschil maakt? Details. Altijd weer details.
De voorbeelden zijn zo talrijk dat het lastig kiezen is. Vrijwel nooit viel er deze eeuw enig verband te ontdekken tussen het spel van Oranje in de poulefase en het vervolg daarna. Hooguit is dat verband juist omgekeerd evenredig – daarover straks meer.
Maar het meest legendarische ‘bewijsmateriaal’ vind je vermoedelijk veertig jaar geleden, op het WK van 1982 in Spanje. De latere wereldkampioen Italië speelde in zijn eerste drie groepswedstrijden zó slecht, zó lusteloos, dat de Italiaanse pers de ene na de andere vernietigende metafoor op de voorpagina’s knalde. Drie puntjes harkten de Azzurri bij elkaar uit hun pouleduels.
De grootste kop van Jut destijds? Spits Paolo Rossi, die amper spelritme had omdat hij er net een schorsing op had zitten wegens een omkoopschandaal. U raadt het al: Rossi groeide in de knock-outfase uit tot de absolute ster van het WK, Italië aan de wereldtitel helpend na een gewonnen finale tegen West-Duitsland (3-1).
Blauwdruk voor Depay
Zie hier wat kleine, voorzichtige dwarsverbandjes met het Oranje van nu. Ook Italië had destijds de op papier zwakste poule op het WK, met verder nog Polen, Kameroen en Peru als tegenstander. En in Rossi zou je met enige fantasie een blauwdruk kunnen herkennen voor Memphis Depay, Oranjes topscorer, die óók ritme ontbeerde in de groepsduels. (Niet vanwege een omkoopschandaal natuurlijk, wel vanwege een blessure en gedoe bij FC Barcelona.)
Het Nederlands elftal is nog lang geen wereldkampioen, uiteraard niet – en er is amper aanleiding te denken dat het in Qatar plots zou lukken. Toch is het opmerkelijk: de scherpe conclusies die voortdurend worden getrokken uit de drie tamelijk beroerde wedstrijden tegen Senegal, Ecuador en Qatar. Door analytici in de media, op sociale media, in de kroeg of gewoon thuis op de bank. De rotsvaste oordelen en keiharde meningen vliegen je om de oren.
“Van Gaal denkt zeker dat we nog in Sinterklaas geloven,” oreerde de Belgische oud-voetballer Marc Degryse deze week nog, een beetje op de toon waarop het Nederlandse publiek dit WK beleeft. En, nog zo’n moderne klassieker: waar is toch de Hollandse School gebleven!?
Ambitie
Maar als de recente geschiedenis van Oranje nou íéts leert, is het dat er geen logische conclusies vallen te trekken op de drempel van een knock-outfase. Vorig jaar nog rolde het Nederlands elftal zorgeloos door zijn (zwakke) groep op het EK, met drie verdiende overwinningen op Oekraïne, Oostenrijk en Noord-Macedonië. Het optimisme groeide zowaar, nota bene met de structureel bekritiseerde Frank de Boer als bondscoach, maar een paar dagen later was het EK in één klap mislukt na een pijnlijke nederlaag tegen Tsjechië.
En in Zuid-Afrika, in 2010? Een stroeve, saaie poulefase, met zogenoemd ‘on-Nederlands voetbal’ onder Bert van Marwijk. Ook hier: waar was toch de Hollandse School gebleven? Hup, finale gehaald. In 2008? Weer-ga-loos spel tegen Frankrijk en Italië, maar in de eerste knock-outronde genadeloos eruit tegen Rusland. Het WK van 2006 dan, ook onder Marco van Basten? Na twee pouleduels was Oranje al geplaatst, daarna spaarde het wat krachten tegen Argentinië (0-0) – en ja hoor, vervolgens compleet roemloos eruit tegen Portugal.
Iets recenter zou je bijna vergeten dat Oranje na de memorabele 5-1 winst op Spanje in 2014 een abominabele tweede wedstrijd speelde tegen Australië – en later in de tweede ronde tegen Mexico en Costa Rica ook verre van glorieus voetbalde. Het laatste WK waarop Nederland zogenoemd ‘mooi voetbal’ koppelde aan goede prestaties? In 1998, bijna een kwart eeuw geleden.
Toch valt er voor dit Nederlands elftal wel degelijk iets te leren uit al die mislukte of redelijk geslaagde toernooien hiervoor. De hardop uitgesproken ambitie om wereldkampioen te worden bijvoorbeeld, zoals Van Gaal die nu doceert, doet sterk terugdenken aan het Oranje van 2010. Ook dat elftal kreeg daarover eerst hoongelach en cynisme over zich heen, maar het reikte uiteindelijk tot de teen van Iker Casillas, mede dankzij een uitstekende defensieve organisatie.
Duidelijkheid en structuur
Maar misschien nóg wel relevanter zijn de lessen uit 2014, ook toen onder Louis van Gaal. Dat toernooi liep qua prestatiecurve heel anders dan het huidige, met die zo flitsende start tegen Spanje. Maar wat de bondscoach toen al feilloos aantoonde: plannen, berekenen, nadenken en voorbereiden zijn cruciaal op een WK.
Duidelijkheid en structuur, zoals Van Gaal dat noemt, júíst in wedstrijden waarin emoties alle kanten op vliegen. In de achtste finale tegen Mexico had Van Gaal alle scenario’s vooraf dusdanig ‘geïmagineerd’, dat Oranje dankzij eerst ‘plan B’ en later ‘plan C’ alsnog won. De kwartfinale tegen Costa Rica: een ongekende, vooraf voorbereide keeperswissel bracht de verlossing.
Goddelijk, oogstrelend voetbal is vrijwel nooit doorslaggevend richting de knock-outfase van een toernooi. Soms is pure individuele klasse dat, maar bovenal: details maken het verschil. Juist in het huidige topvoetbal, waarin de verschillen tussen teams kleiner zijn dan ooit, met topfitte spelers en zorgvuldig uitgedokterde tactieken.
Wie die details beïnvloedt, manipuleert of juist erin slaagt te controleren, desnoods met wat geluk, maakt op een WK altijd kans.