PlusAchtergrond
Irak 20 jaar na de invasie: opener en vrijer, maar zwaar beschadigd
Deze week twintig jaar geleden begon de oorlog in Irak. Journalist Mark van Assen deed in die tijd verslag vanuit Irak, en constateert nu hoe het onmogelijke politieke systeem diepe sporen heeft getrokken.
Hoe zou het met Salam zijn? Met zijn vrouw en kinderen? Heeft hij werk? Woont hij nog in Abu Ghraib? Leeft hij nog wel? Ik weet het niet, zijn nummer ben ik allang kwijt, maar ik moet regelmatig aan hem denken.
Zijn naam betekent ‘vrede’ en dat straalde hij ook uit toen we elkaar eind maart 2003 ontmoetten in Bagdad. Hij zal zo rond de veertig zijn geweest toen, een vriendelijke man met lieve ogen en een zachte stem. We reden met hem door Bagdad, langs de kapotgeschoten overheidsgebouwen, over de bruggen over de Tigris, we gingen naar Saddam Hoesseins geboortestad Tikrit, waar de Amerikanen niet naar binnen durfden en de lijkenhuizen uitpuilden en waar het mausoleum van moeder Hoessein gewoon nog stond te blinken in zon.
En hij nodigde ons uit bij hem thuis in Abu Ghraib (het stadje, niet de gevangenis die later beroemd zou worden om de Amerikaanse mishandelingen). Salam was niet blij met het oorlogsgeweld, maar wel met het vertrek van de dictator. “Nu kunnen we eindelijk gaan leven,” zei hij, en zijn vrouw knikte mee.
Voor hen was er een hoofdstuk afgesloten, niet alleen dat van het verschrikkelijke regime van Saddam, maar misschien was er nu ook tijd om de wonden van de tienjarige oorlog met Iran te helen (Salam vocht in de jaren tachtig aan het front, net als al zijn buurmannen uit Abu Ghraib en talloze andere mannen van zijn generatie). Helaas. De ellende was nog lang niet voorbij.
Strijd tegen Terreur
De oorlog tegen Irak, die op 20 maart 2003 begon, wordt door vrijwel iedereen gezien als een aaneenschakeling van mislukkingen. Behalve dan door president George W. Bush, die nog steeds volhoudt dat de wereld beter af is zonder Saddam (verder zwijgt hij).
De Amerikanen, getraumatiseerd door de aanslagen van 11 september 2001, gingen de wereld voor in de ‘Strijd tegen Terreur’. Aarzelingen of bedenkingen werden niet geaccepteerd: “Of jullie staan aan onze kant, of aan die van de terroristen,” zei Bush. Saddam was gebombardeerd tot doelwit, omdat hij massavernietigingswapens zou hebben en warme banden zou onderhouden met Al Qaida (de daders van 9/11).
Beide beschuldigingen bleken een leugen. Analyses die in de loop der jaren zijn gemaakt, wijzen erop dat informatie van inlichtingendiensten werd genegeerd door de Amerikaanse regering. Daar zaten toen mensen in (Dick Cheney, Donald Rumsfeld, Paul Wolfowitz) die vonden dat Amerika zich niet alleen moest revancheren voor 9/11, maar ook zijn leidersrol moest pakken. Saddam Hoessein was daarvoor het ideale doelwit. Of hij nu wel of geen massavernietigingswapens had, deed er eigenlijk niet toe. Het werd niet goed uitgezocht, aldus een commentator, omdat te veel mensen wilden dat het waar was. Iedereen koerste af op de invasie, linksom of rechtsom.
Kille cijfers
De oorlog zelf duurde slechts drie weken. De gevolgen werken nu al twintig jaar door, mede door het wonderlijke feit dat niemand verder had gedacht dan die drie weken. Irak viel uit elkaar: sjiieten, soennieten en Koerden (de drie grote bevolkingsgroepen) begonnen oude rekeningen te vereffenen. Er volgden een extreem bloedige burgeroorlog en een opstand tegen de Amerikaanse bezetters, die uiteindelijk uitmondden in de opkomst van Islamitische Staat (IS).
De kille cijfers spreken boekdelen: er stierven rond de 200.000 burgers, bijna 50.000 Iraakse soldaten en agenten, zo’n 40.000 opstandelingen, 4500 Amerikaanse soldaten en 282 journalisten. Bij elkaar rond de 300.000 dodelijke slachtoffers (plus nog de vele gewonden en verminkten). Het is meermalen geconstateerd: het is in Irak moeilijk iemand te vinden die geen verlies heeft geleden.
De Amerikanen verlieten Irak in 2011, na een bezetting van acht jaar, om er in 2014 weer terug te keren. De regering in Bagdad had dringend hulp nodig in de strijd tegen IS. In totaal dienden er anderhalf miljoen Amerikaanse soldaten in Irak. Los van de menselijke verliezen kostte de oorlog en zijn nasleep de Amerikanen het duizelingwekkende bedrag van twee triljoen dollar (dat is een 2 met 18 nullen). Een hoge militair zei deze week in The New York Times dat dit nog altijd zijn weerslag heeft op de slagkracht van het leger.
Ook de Amerikaanse inlichtingendiensten hebben veel krediet verspeeld (hoewel hun informatie over massavernietigingswapens grotendeels werd genegeerd). Dat was te merken aan de internationale scepsis over hun waarschuwingen voorafgaand aan de Russische invasie van Oekraïne. En tot op de dag van vandaag heeft het Amerikaanse leger grote moeite genoeg soldaten aan te trekken. De voormalige Amerikaanse ambassadeur in Israël, Martin Indyk, zei het zo: “De oorlog was een complete ramp op elk niveau.”
Vrij en open
Voornamelijk natuurlijk voor de Irakezen, al zijn er zeker lichtpunten. Waarnemers zien een maatschappij die veel vrijer en opener is geworden, waarin meerdere politieke partijen vaste voet aan de grond hebben gekregen en de media grotendeels onafhankelijk hun werk kunnen doen. Bagdad lijkt soms op een normale, levendige hoofdstad, met cafeetjes en winkelcentra. Maar het onmogelijke politieke systeem heeft tegelijkertijd diepe sporen getrokken. In een poging de chaos na Saddam te structureren is bedacht om sjiieten, soennieten en Koerden samen te laten regeren. Veel Irakezen moeten inmiddels constateren dat dit niet werkt.
In de praktijk zorgen sjiieten, soennieten en Koerden alleen voor zichzelf en hun eigen achterban. De analist Sajad Jiyad van de denktank Century Foundation in The New York Times: “Het is erg moeilijk om op deze manier een staat te leiden. De mensen die corruptie onderzoeken zijn politiek benoemd. De mensen die je voor de rechter brengen, zijn politiek gemotiveerd, net als de mensen die je oppakken. Alles is quid pro quo: ik knijp bij jou een oogje toe als jij dat bij mij ook doet.”
Het dagelijks leven is doordrenkt met corruptie. De olie-inkomsten (Irak heeft de op vijf na grootste reserves) worden opgeslurpt door de opgeblazen publieke sector, één op de drie jongeren is werkloos, een kwart van de bevolking leeft op of onder de armoedegrens. Tussen 2019 en 2021 gingen mensen in de zogenaamde Oktoberrevolutie massaal de straat op tegen de regering: die schoot terug met scherp.
Je zou het Salam en zijn vrouw zo gunnen dat ze de afgelopen twintig jaar enigszins ongeschonden zijn doorgekomen. Dat hun huis er nog staat, dat hun kinderen (vier) gezond groot zijn geworden, dat ze werk hebben, dat ze dingen hebben kunnen vergeten. En het zou ook vanuit een ander oogpunt zo mooi zijn: hij was soenniet, zij sjiiet.