PlusAchtergrond
Op alle sportfronten scoren vrouwen de medailles
Komende week had de medaillejacht in Tokio moeten beginnen, met voor Nederland de vrouwen in de hoofdrol. Oranje behoort tot de olympische wereldtop en dat komt niet door toevallig succes van supertalenten.
Vooral van Nederland werd heel veel verwacht op de Olympische Spelen in Tokio, uiteraard, zoals altijd. Dat zal niet minder worden nu het evenement een jaar is uitgesteld. Statistiekenbureau Gracenote waagde zich eerder dit jaar, vlak voordat de internationale sportwereld werd stilgelegd, aan een voorspelling.
Gebaseerd op de resultaten van alle internationale sportevenementen van de afgelopen vier jaar werd door Gracenote voor Nederland een zesde plaats voorzien in het medailleklassement. Dat zou nog twee plaatsen hoger zijn dan bij Sydney 2000, met twaalf gouden medailles voor Nederland de beste Spelen ooit.
Voor 2020 kwam de prognose uit op een recordaantal van 41 medailles, waarvan 24 voor de vrouwelijke olympiërs en 15 voor Nederlandse mannen. Voor onder anderen atlete Sifan Hassan, baanrenster Kirsten Wild, wielrenster Annemiek van Vleuten, de handbalvrouwen, boksster Nouchka Fontijn, judoka Kim Polling en BMX-fietsster Laura Smulders werd een podiumplaats in Tokio voorspeld.
De voorziene overheersing van de vrouwen in Tokio is geen uitzondering. De feminisering van olympisch succes typeert het Nederlandse topsportklimaat van deze eeuw. Sterker: er is geen ander land ter wereld waar de vrouwelijke sporters zoveel invloed hebben gehad op de nationale olympische successen. En juist daarom doet Nederland het de laatste decennia zo goed als topsportland, zo blijkt.
Toevalstreffers
De Nederlandse geschiedenis op de Olympische Spelen bestaat eigenlijk uit twee periodes. Aanvankelijk werd het succes vooral bepaald door exceptionele talenten als zwemster Rie Mastenbroek in 1936, atlete Fanny Blankers-Koen in 1948 en schaatser Ard Schenk in 1972. Zo ongeveer in hun eentje zorgden ze ervoor dat Nederland soms zeer hoog eindigde in het medailleklassement, maar dan wel allemaal als de grote uitzondering van hun tijd.
Deze prestaties waren min of meer toevalstreffers, want er was amper een beleid voor structureel succes in de topsport, al helemaal niet bij de overheid. Al met al werden er van de Zomerspelen van 1948 tot en met 1980 bij elkaar opgeteld dertien gouden medailles gewonnen. Dat maakt die twaalf olympische titels van 2000 nóg opmerkelijker.
Pas 25 jaar geleden kwam aan die periode van incidentele successen een einde en veranderde Nederland in een sportland met blijvend resultaat. Wie alle olympisch kampioenen op de Zomerspelen op een rij zet – inmiddels 85 – ziet dat meteen. De eerste helft is van voor Atlanta 1996 en de tweede helft van daarna. Dat gaat ook op als de Winterspelen meetellen, want in dat geval wonnen Nederlandse sporters precies 130 olympische titels. Marianne Timmer was tijdens de Winterspelen van 1998 de 65ste Nederlandse winnaar van goud; Gianni Romme de 66ste.
Mannen ingehaald
Dat structurele succes van deze eeuw is vooral te danken aan de vrouwen die in veel sporten beter scoorden dan de mannen, met Leontien Zijlaard-Van Moorsel, Inge de Bruijn, Anna van der Breggen, Ranomi Kromowidjojo, Anky van Grunsven, Marianne Vos, Sanne Wevers en uiteraard de hockeyvrouwen als prominente voorbeelden. Bij de Zomerspelen sinds 2000 wonnen de vrouwen ruim 70 procent van alle Nederlandse titels.
Dit heeft er zelfs toe geleid dat de mannen inmiddels zijn ingehaald op de Nederlandse ranglijst aller tijden, Zomer- en Winterspelen bij elkaar opgeteld. Het verschil is weliswaar minimaal met 66 gouden medailles voor de vrouwen en 64 voor de mannen, maar in de topsport telt uiteindelijk alleen het eindresultaat – hoe klein het onderlinge verschil op de finishlijn ook is.
Met een groeiend aantal vrouwelijke deelnemers aan de Olympische Spelen is de kans natuurlijk ook groter dat zij meer winnen voor hun land. In de afgelopen twintig jaar is het totaal aantal deelneemsters ongeveer met 20 procent gestegen, van 4069 in 2000 naar 4700 in 2016. Toch is de Nederlandse situatie uitzonderlijk, omdat er geen enkel ander land is waarbij de invloed van vrouwen op het eindklassement net zo groot is geweest.
Tel van twaalf grote sportlanden alle gewonnen medailles van de afgelopen vijf Zomerspelen bij elkaar op – goud, zilver en brons – en het is direct zichtbaar. Ons land haalt het dan niet bij de absolute aantallen van de Verenigde Staten (524), Rusland (386) of China (380). In dat geval is de VS sinds 2000 het meest succesvol in de olympische vrouwensport met 249 medailles, gevolgd door China met 222.
Het wordt heel anders als het gaat om de verdeling tussen mannelijke en vrouwelijke winnaars van een olympische medaille. In ons land gaat het dan om 63 vrouwen en 35 mannen: een onderling procentueel verschil van 80 procent in het voordeel van de vrouwen. Bij Frankrijk liggen de sekseverhoudingen bij de winnaars precies andersom: 126 mannen en 60 vrouwen.
Dit toont de unieke positie van de Nederlandse topsport van de 21ste eeuw: er is geen land waar het olympisch succes zo is gefeminiseerd als bij ons.
Geen beleid
Daarmee neemt Nederland de koppositie in van een klassement dat niet bestaat. Ook is er nooit een officieel beleid gevoerd om dit voor elkaar te krijgen, niet door NOC*NSF en niet door de overheid. Het is een onbedoeld product van de top 10-ambitie, het streven uit 2009 om structureel bij de wereldtop te behoren.
“We willen winnen,” zoals NOC*NSF het formuleert. “We streven naar meer medailles, in meer disciplines, met meer impact.” De beste en meest kansrijke sporters worden daarom geselecteerd. Zij krijgen daarna de meeste aandacht en financiering. Nooit is er echter bij gezegd dat die aandacht dan vooral naar de vrouwen moest gaan.
Sinds 1997 zijn de budgetten op dit beleid aangepast, met een grote stijging in de afgelopen 25 jaar van de subsidies van de rijksoverheid, de afdracht van de Nederlandse Loterij aan NOC*NSF en de uitgaven uit het Fonds voor de Topsporter. Deze zogenaamde collectieve investeringen in de topsport zijn in die tijd meer dan verdrievoudigd van zo’n 95 miljoen euro per olympische cyclus naar bijna 300 miljoen. Waar de Nederlandse topsporters in de 20ste eeuw amper hoefden te rekenen op maatschappelijke ondersteuning, is er nu sprake van structureel beleid.
Ook hier is nooit bij gezegd dat dit geld dan vooral naar de vrouwen moest gaan.
Toch hebben de inspanningen ertoe geleid dat Nederland inmiddels tot de olympische wereldtop behoort en niet meer afhankelijk is van het toevallige succes van supertalenten. Als de Olympische Spelen deze week gewoon van start waren gegaan, was Nederland hoogstwaarschijnlijk in de top 10 van het medailleklassement geëindigd, grotendeels dankzij het succes van de vrouwelijke deelnemers – precies zoals het inmiddels al twintig jaar gebeurt.
‘Hier zijn geen meisjessporten’
De mate waarin vrouwen geëmancipeerd zijn in een land valt af te lezen aan de topsport, denkt Maurits Hendriks, technisch directeur van sportkoepel NOC*NSF.
Hendriks noemt de gelijke toegang van meisjes en vrouwen tot sport een belangrijke voorwaarde waar Nederland aan voldoet. “We hebben helemaal geen specifieke meisjessporten. In Nederland is daar nauwelijks onderscheid in. In Amerika is er bijvoorbeeld geen American football voor vrouwen. Bij ons is dat vanaf jonge leeftijd gelijk. Daar komt bij dat het in onze cultuur normaal is dat vrouwen excelleren. Wij moedigen ze net zo hard aan om voor de winst te gaan. De faciliteiten zijn exact dezelfde als voor jongens, waarbij we een groot aanbod en een enorme diversiteit aan sporten in Nederland hebben. Bijna elk dorp heeft een fantastisch keuzemenu als het om sport gaat. De drempels zijn laag. Zo creëer je tegenover veel landen een voorsprong. En in de top is de internationale competitiedichtheid bij vrouwen lager dan bij mannen.”
Hendriks denkt dat de sport een ‘voorloperspositie’ heeft tegenover het bedrijfsleven waar het aandeel van vrouwen in de top soms nog achterloopt. Ook in de sportwereld zelf kan het veel nog beter. “De krachtige ontwikkeling op het veld en op de baan is nog veel te weinig terug te zien in het aantal vrouwen dat in de topsportwereld werkzaam is. Dat geldt vooral voor functies als coach, trainer, technisch directeur. Daar hebben sportbonden, maar ook NOC*NSF nog echt een slag te maken.”
‘Wij zijn harder dan vrouwen elders’
Leontien Zijlaard-van Moorsel won drie keer goud in Sydney in 2000 en zette met haar wilskracht een nieuwe standaard voor vrouwen in het wielrennen, waar Nederland zeer succesvol in is gebleven.
“Ik denk dat het succes zit in de mentaliteit van Nederlandse vrouwen,” zegt Zijlaard (50). “Wij zijn gewoon wat harder dan vrouwen in veel andere landen. En dat heb je nodig. Wij zijn niet nederig. Als we iets willen, zeggen we dat gewoon. Ik dacht ook: hoezo kan een vrouw niet net zoveel trainen als een man? Wat Erik Dekker kon, moest ik ook kunnen. Omdat hij een vent is, kan hij meer trainingskilometers maken? Dacht het niet. Als jong meiske ging ik in mijn eentje al naar Spanje om met profs zoals Mathieu Hermans te trainen. Weg uit je veilige omgeving. Als je iets wilt bereiken, moet je die stappen zetten. Inge de Bruijn deed het ook. Zij ging naar Amerika om daar keihard te trainen.”
Nederlandse topsportvrouwen durven eerder onafhankelijk hun eigen keuzes te maken, denkt Zijlaard. “Later gaan mensen dat nabootsen. Ik vind het mooi om te horen dat de vrouwen zo’n overhand hebben gekregen in de successen van ons land. Zeker in het wielrennen. Wij hebben natuurlijk een waanzinnig land, met heel goede fietspaden en alle denkbare weertypes: wind, storm, regel, hagel, natte sneeuw. Dat hebben ze in Zuid-Europa veel minder. Wij worden al geboren met een fiets onder de reet, ook de meiden.”
John Graat