PlusPortret
Henk Visser, de condor van het Olympiaplein
Als de zon zijn spieren liefkoosde en als hij voelde dat er kracht en snelheid in zijn benen zaten, zweefde Henk Visser over het Olympiaplein. En dan stopte iedereen om de condor van Curaçao in de lucht te zien hangen.
Henk Visser was in de jaren vijftig graag gezien in de stad, niet alleen springend en sprintend op de atletiekbaan, maar ook flanerend in een smetteloos kostuum en zwierend met zijn lenige lijf op de dansvloeren van nachtelijk Amsterdam. Het leven lachte hem toe en Henk lachte terug, uitbundig, maar op de momenten die beslissend waren voor nederlaag of victorie, voor falen of succes, liep het maar al te dikwijls mis. Dan schoof er een wolk voor de zon en stopte Henk met stralen.
“En zo werd zijn leven er een van onvervulde beloftes,” zegt journalist Griselda Molemans (1964), nicht van de man die recordsprongen in zijn benen had en die in 1956 op de Olympische Spelen in Melbourne goud had moeten winnen. Visser werd tussen 1951 en 1958 zes keer Nederlands kampioen verspringen, drie keer eerste bij het hoogspringen en in ’58 ook nog nationaal kampioen op de 100 meter. In 1956 sprong hij in Boekarest 7 meter 98 ver, een Europees record, maar voor Melbourne moest hij zijn olympisch startbewijs inleveren. De favoriet voor het verspringgoud mocht niet meedoen. Nederland moest zo nodig de Spelen boycotten, omdat de Sovjet-Unie de Hongaarse opstand had neergeslagen.
Diepe dalen, hoge pieken
Het missen van Melbourne was de zwaarste tegenslag in de carrière van Visser, waarin de dalen dieper waren dan de pieken hoog. Toen Henk was uitgesprongen, toonde hij zich als ondernemer al net zo grillig als hij als atleet was geweest. Op zakelijk gewin liet hij door overmoed en nonchalance nogal eens pijnlijk verlies volgen. En in zijn persoonlijke leven wisselden lief en leed elkaar voortdurend af. Hij maakte makkelijk vrienden en raakte ze weer net zo snel kwijt. Hij versierde vrouwen, vertroetelde ze en verwaarloosde ze. Hij verloor zijn kinderen uit het oog en raakte gebrouilleerd met zijn broers, onder wie Rudi, de vader van Molemans. “Dat was pijnlijk en helemaal de schuld van oom Henk, die egocentrisch en megalomaan was. Die breuk was gewoon onvermijdelijk.”
In 1948, op Henks zestiende, verruilde het gezin Visser Curaçao voor Amsterdam, elf jaar later verdween Henk naar de Verenigde Staten, voor de atletiek en de business, hij had voor beide aanleg. In Nederland zou hij nog één keer van zich doen spreken, in 1987, via het maandblad Sport International. In een vermakelijk interview met Mart Smeets roffelt de zakenman Visser zichzelf op de borst. Wat hij uitvreet in Amerika? Hij importeert er alles waar hij handel in ziet, van sportartikelen tot elektronische apparatuur en van wijn en champagne tot horloges. “Ik ben Philips in het klein,” zegt hij in SI. “Philips laat zijn televisie of zijn minicomputer in Taiwan maken door Fai-Hoe Chong en zet er dan een stickertje van Philips op. Dat doe ik ook, alleen staat er bij mij Condor op.”
Waarom Condor? Omdat hij tijdens een autorit door Californië gefascineerd raakte door een boven hem hangende condor. En was hij op zijn mooiste atletiekdagen zelf niet ook zo’n enorme vogel in sierlijke zweefvlucht geweest?
Haken en ogen
Visser begon in de VS ook een Condor Airlines, maar dat leidde zijn val als ondernemer in. Het fijne ervan is Molemans nooit te weten gekomen, maar haar oom belandde in Amerika in de gevangenis, vermoedelijk omdat hij zijn vliegtuigen inzette voor het vervoeren van smokkelwaar.
Aan de beroving van zijn vrijheid moeten haken en ogen hebben gezeten, want die maakte hem furieus. Hij werd er een opstandig mens door, en een complotdenker die alles en iedereen voor de rechter wilde slepen, tot aan de president van de VS aan toe.
Visser raakte verstrikt in allerlei juridische procedures die hem een rib uit het lijf kostten. Rond de eeuwwisseling voerde een nieuwe liefde hem terug naar Nederland, naar Arnhem, maar de verkering ging uit. Henk vereenzaamde en beetje bij beetje ontglipte hem de grip op zijn leven. Voor het avondeten maakte hij vaak gebruik van de daklozenopvang in de Spoorwegstraat, net buiten het Spijkerkwartier en vlak bij zijn appartementje, driehoog in de Van Muijlwijkstraat.
Het deerde hem niet om tussen de zwervers te verkeren, hij voelde zich op zijn gemak tussen arme drommels, vrijbuiters en verstotenen. Hij boeide hen met zijn avonturiersverhalen. In het Spijkerkwartier raakte hij bekend als die lange, statige man, die altijd een vriendelijk woordje en vaak ook een wonderlijk praatje had.
Tekst gaat verder onder foto
Lunchroom Rico
Nadat hij zich weer in Nederland had gevestigd, bezocht Visser een reünie van oud-atleten, maar hij voelde geen band meer met zijn vroegere kameraden. Henk keerde zich van hen af en verdween uit het zicht. Jaren later ging Paul van Gool, oprichter van de Stichting Atletiek Erfgoed, naar hem op zoek en vond hem in Arnhem.
De twee raakten bevriend en Van Gool (1947) ontfermde zich over de zonderlinge topatleet van weleer. Ze pakten graag een terrasje, bij voorkeur dat van de lunchroom Rico in de Steenstraat. Van Gool: “Daar konden we uren zitten kletsen, en ook wel zwijgen. Aan Henk kon je aflezen dat hij een heel goede opvoeding had genoten. De Vissers moeten mensen van standing zijn geweest. Henk sprak ook heel beschaafd. Er ging heel veel in hem om, maar hij creëerde een eigen wereld. Hij was een aimabele man, met creatieve gedachten, maar hij had ook allerlei complottheorieën. Waarheid en fictie liepen bij Henk door elkaar heen. Er gaapte een gat tussen zijn wereld en de realiteit. Ik ging nooit met hem in discussie, want dat had geen zin. Wat Henk vertelde, was waar. Ik was op hem gesteld, ik wilde hem ondersteunen en een discussie zou daaraan niet bijdragen. Daarom had ik geen behoefte aan weerleggen, ik luisterde liever naar hem.”
Weggezweefd
Toen Visser lichamelijk achteruitging, hielp Van Gool mee aan de thuiszorg en vergezelde hij zijn vriend bij ziekenhuisbezoeken. In november 2015 overleed Visser, op 83-jarige leeftijd. Van Gool voorkwam dat hij van de armen werd begraven en zorgde voor een ordentelijke plechtigheid in een aula op de begraafplaats Moscowa in Arnhem. Hij stelde ook een overlijdensbericht op en zette erboven: ‘De condor zweeft niet meer’.
Bij het afscheid van Visser ontbrak familie. Van Gool las nog wel een brief voor van dochter Linnea, uit Henks tweede huwelijk, met een Finse. De uitvaart maakte pijnlijk duidelijk dat de condor was weggezweefd van vrijwel eenieder die er in zijn leven toe had gedaan.
“Mijn oom Henk was een man met twee gezichten,” zegt Molemans stellig. “Je had de luidruchtige, grappige oom, om wie ik enorm kon lachen, en je had de egocentrische broer van mijn vader die altijd alle aandacht opeiste, een dwingende, opschepperige man. Ach, die Henk. Hij was een buitenaards talent, maar in zijn hoofd was het een wirwar. En dat dwingende van hem werd op het laatst heel vervelend. Terugkijkend, denk ik: oom Henk, gast, wat jammer dat het zo gelopen is, jij had zo veel mee.”
Dat nicht Griselda haar achternaam Visser afzwoer, was niet omdat zij vond dat oom Henk de familie te schande had gemaakt, maar omdat zij een nieuwe start wenste te maken. Als Griselda Visser was zij tussen 1990 en 2005 werkzaam als verslaggever en presentator voor NOS Studio Sport, RTL Sport en ESPN. Ze koos voor de meisjesnaam van haar moeder bij het bedrijven van onderzoeksjournalistiek, het produceren van documentaires en het runnen van haar eigen uitgeverijtje, Quasar Books.
Mafklapper
Henk Visser werd op 23 maart 1932 geboren in Willemstad (Curaçao), waar zijn vader voor Shell werkte. Gerrit Visser en zijn vrouw Cornelia Norden kwamen uit Suriname en kregen nog twee zoons, van wie Jan-Willem de oudste en Rudi de jongste was. Toen het gezin zich in Amsterdam vestigde, vond Gerrit er een baan als suppoost in een museum en ging Cornelia als onderwijzeres werken.
Zowel de Vissers als de Nordens zijn van Afro-Surinaamse afkomst en Griselda Molemans achterhaalde dat stamvader Visser hoogstwaarschijnlijk uit Middelburg kwam. Een Zeeuw die boekhouder in Suriname werd, zou voor het Hollandse bloed in de familie hebben gezorgd. “Opa Gerrit was de spil van de Visserclan, een knappe, vrolijke vent en van de jongens leek Henk het meest op hem. Opa speelde gitaar, zong en tapte moppen. Oma Cor was veel serieuzer en autoritair. Ze wilde doorgaan voor een Hollandse vrouw; ze bleekte haar haar en gebruikte witte make-up.”
Tekst gaat verder onder foto
Het huwelijk tussen Gerrit en Cor hield geen stand. Hij ging er vandoor en zij kwam er alleen voor te staan, in haar bescheiden bovenwoning aan het Robert Kochplantsoen in Amsterdam-Oost. Kleindochter Griselda zocht haar daar vaak op. “Oma was een kei van een onderwijzeres, streng doch rechtvaardig. Tegen haar zoons zei ze: ‘Denk erom, je haalt het onderste uit de kan’.”
Lichtgroene scooter
Jan-Willem werd patholoog-anatoom in Amsterdam, Rudi tandarts in Castricum en Henk werd een buitenbeentje dat, zoals hij het later in een interview zou formuleren, leefde voor de sport, mooie vrouwen en lekker eten. Terwijl zijn broers gingen studeren, deed Henk de banketbakkersschool. Bakker zou hij nooit worden, maar hij leerde wel koken. Molemans: “In de familie zou de gevulde kalkoen die hij met kerst bereidde een begrip worden.”
Henk had na school baantjes bij een metaalbedrijf, op Schiphol en bij de rederij Hollandsche Lloyd. Van zijn eerste loon kocht hij een lichtgroene scooter, om er in de stad de blits mee te maken. De middelste van de broers Visser hield ervan om te flaneren. Molemans: “Mijn vader zei ooit schaterlachend over Henk: ‘Weet je wat die mafklapper vaak op zaterdag deed? Dan trok hij zijn mooiste pak aan en ging de Kalverstraat op en neer lopen. Alleen maar om gezien te worden’.”
Henk, die op Curaçao al had laten zien dat hij snel was en ver kon springen, werd in Amsterdam lid van AAC en dat zou hij zijn hele leven blijven. De ranke Visser was met zijn soepele, krachtige benen een alleskunner die uitblonk op nagenoeg alle atletieknummers. Hij had een gave: “Ik was vlug van begrip,” zei hij daarover in 1987 tegen Mart Smeets. “Ik keek één keer hoe het moest en ik kon het.” Het verspringen was hem het liefst. “Dat zag ik als kunst. Er hoort ritme in te zetten. Je bent een balletdanser en loopt door de lucht.”
Finse Spelen
Visser zette na zijn aanloopsprint af met links, deed in de lucht een stap met rechts en met links, om na die schaarbeweging zwevend, met de hielen en het zitvlak op gelijk niveau, de landing in te zetten. In 1952 werd hij Nederlands kampioen met een sprong van 7 meter 57, precies de afstand waarmee de Amerikaan Jerome Biffle in datzelfde jaar in Helsinki olympisch kampioen zou worden.
Ook Visser deed mee aan de Finse Spelen, maar faalde in de finale. Dat was niet zijn schuld, vond hij, maar van de Nederlandse officials, die zich met z’n allen naar de finale van de hockeyers (6-1 verlies tegen India) repten en hem straal vergaten. “Daardoor moest ik liften naar het stadion, kon ik geen warming-up meer doen, geen massage meer krijgen en niet inspringen. Het was koud, geen Henk Visser-weer, ik sprong drie keer ongeldig en kon naar huis.”
In Helsinki knapte Visser volledig af op de sportbonzen, die hij verweet dat ze zich niet in een atleet konden verplaatsen. Hij noemde ze steevast ‘gevulde koeken’. Visser ging zoveel mogelijk zijn eigen, zwierige gang en presteerde als het weer meewerkte en hij goede zin had. Dat hij een losbol was, sprak hij niet tegen, ‘maar ik was het niet altijd’, zei hij in 1987. Voorbeeld: Henk leerde een mooie vrouw kennen, een danseres met prachtige benen, die hij bij hem thuis uitnodigde. “Ze komt, ik ga naar de keuken, kom terug, staat ze poedelnaakt in de kamer. Ik zeg: kom, doe je kleren aan, ik moet morgen het kampioenschap van Nederland winnen. De volgende dag win ik, met een Nederlands record.”
Was Visser op dreef, dan genoot hij van de aandacht die hij met zijn reuzensprongen trok. Hij liet zich graag bewonderen, maar had ook oog voor anderen, en voelde zich niet te groot om de kleine krabbelaars op de atletiekbaan van adviezen te voorzien.
Salo Muller
Het zal rond 1952 zijn geweest dat Salo Muller maar wat aan het aanklooien was op de sintelbaan van het Olympiaplein. “Ik was een jaar of 15, zat op het Amsterdams Lyceum en bij het sporten viel ’t op dat ik snel was. Ze zeiden tegen me dat ik eens moest gaan sprinten op een echte hardloopbaan. Dat ben ik toen ook gaan doen, maar eigenlijk had ik geen idee.”
Henk Visser stapte op hem af. “Ik keek tegen hem op, een donkere, rijzige gestalte, een knappe gozer ook. Hij zei: ‘Ik ben Henk en ik zal jou even wat kneepjes bijbrengen.’ Hij heeft mij zeker zeven, acht maanden wekelijks getraind, volstrekt belangeloos.”
Visser leerde Muller explosiever van start gaan, zichzelf te katapulteren. “Hij zei: ‘Salo, jij start niet, jij loopt weg. Je verzuimt om af te zetten.’ Ik ging harder lopen door zijn trainingen, nóg harder, want van nature was ik al behoorlijk rap. Henk was complimenteus: ‘Als jij zo doorgaat, word je sneller dan ik,’ zei hij.”
Muller zou de sprintende verzorger van het grote Ajax van Johan Cruijff en Piet Keizer worden, beroemd om zijn demarrages met de watertas op weg naar een gewonde Ajacied. “Dankzij de trainingen van Henk Visser rende
ik niet zomaar het veld in, ik katapulteerde mijzelf.”
De schooljongen Muller zag Visser ook sprinten en springen op het Olympiaplein. “Dat was indrukwekkend, hij vloog over de baan en zweefde door de lucht, een spektakel.”
Favoriet voor de Spelen
In 1956 was Visser op zijn best. Op maandag 17 september sprong hij tijdens internationale wedstrijden in Boekarest zijn Europese record. Peter Nederhand deed ook mee aan het Roemeense atletiekgala en was zich op het moment van Vissers recordsprong aan het voorbereiden op zijn eigen sprintrace over de horden. De nu 88-jarige Rotterdammer zegt zich de opwinding onder de 40.000 toeschouwers nog te kunnen herinneren. “Er ging een gigantisch gejuich op, heel indrukwekkend. Pas later hoorde ik dat het om Henk ging.”
Nederhand, die na zijn eigen atletiekloopbaan lang clubtrainer en bondscoach zou zijn, kon goed met Visser overweg. “Ik had een zwak voor Henk, een charmante vent, gezellig ook en grappig. Hij was een mooie atleet, lang en slank, met een fraaie techniek. Door een goede coördinatie wist hij zijn snelheid te combineren met zijn grote sprongkracht. Ik zag hem graag bezig.”
Hoe gezellig Henk het ook kon maken, aan de bar in het atletenhotel, na een tijdje kneep hij er tussenuit. Nederhand: “Henk ging zijn eigen gang. Ook toen in Boekarest, waar de stemming opperbest was, was hij ineens vertrokken. Zag ik ’m later buiten, op een plein, nylonkousen verkopen. Daar waren die Roemeense meiden dol op, want in het Oostblok waren die dingen niet te krijgen.”
Het was de zakenman Visser ten voeten uit, aldus Nederhand: “Henk had altijd wel iets bij zich om te verkopen. Daar maakte hij ruimte voor in zijn koffer. Ik vond dat grappig, slim ook wel. Hij had een zakeninstinct en kon mooie verhalen over zijn handeltjes vertellen. Maar later ging ik wel vragen stellen bij wat hij allemaal beweerde en uiteindelijk bleek Henk een fantast te zijn geworden, helaas.”
Met zijn 7.98 van Boekarest, de sprong die meer dan dertig jaar zou standhouden als Nederlands record, behoorde Visser ineens tot de favorieten voor de Spelen die eind 1956 in Melbourne zouden worden gehouden. Olympisch goud lonkte, maar Henk werd gedwarsboomd door een ‘gevulde koek’ met een bedenkelijke reputatie, Hans Linthorst Homan, voorzitter van het Nederlands Olympisch Comité.
Tekst gaat verder onder foto
Deze liberale politicus was na de oorlog geruime tijd ambteloos burger geweest omdat hij zich tijdens de bezetting nogal inschikkelijk tegenover de nazi’s had getoond. Maar dat nam niet weg dat hij in de jaren vijftig politiek en bestuurlijk weer volop carrière kon maken. Linthorst Homan was een rabiate communistenhater die in het Sovjetgeweld tegen Hongarije alle reden zag om er een boycot van de Spelen door te drukken.
De principiële, politieke opstelling van Nederland werd slechts gedeeld door Zwitserland en het Spanje van de fascist Franco. De rest van de wereld ging vrolijk sporten down-under, ook de Hongaren en de Sovjets, die elkaar bij het waterpolo nog tot bloedens toe te lijf zouden gaan.
Het verspringen werd in Melbourne gewonnen door de Amerikaan Greg Bell, met 7 meter 83. En dat terwijl Visser, voordat hij ontgoocheld naar Nederland terugvloog, bij een invitatiewedstrijd nog even 8.05 had gesprongen, nota bene op gras. Alleen zou hij met zijn linkervoet 1 centimeter te ver hebben afgezet waardoor de sprong ongeldig werd verklaard. Volgens getuigen waren toekijkende Amerikaanse atleten met stomheid geslagen door het optreden van de in bloedvorm verkerende Surinaamse Nederlander.
En Henk stamelde bij thuiskomst in Amsterdam tegen Rudi: “Broer, als ik deel had kunnen nemen, had ik goud gewonnen.”
Aftakeling
Vijftig jaar duurde het voordat de ‘gevulde koeken’ van het NOC zouden toegeven dat de boycot van Melbourne een vergissing was, een drieste politieke stellingname. Voorzitter Erica Terpstra bood de genegeerde olympiërs excuses aan namens het Comité.
Visser nam in 1959 de wijk naar de VS en was student met een atletiekbeurs aan de universiteit van Santa Barbara toen hij met 7.97 opnieuw naar de wereldtop sprong. Maar op de Spelen van 1960 haalde hij de finale niet. In Rome zou Henk uit zijn evenwicht zijn geraakt toen de verspringers de kledingstukken die zij als markeringspunten voor hun aanloop op de baan hadden gelegd, moesten verwijderen.
Rome was voor de atleet Visser het eindpunt. Zijn gedrevenheid om ver te springen verdween en Henk ging zich geheel en al op het zakendoen toeleggen. Met wisselend succes, net als bij het springen.
Molemans: “Hij had het de hele tijd over zijn investeringen en daar sprak hij dan dikdoenerig over. Mijn ouders waren heel gastvrij en het was feest als mijn oom over was uit Amerika, maar gaandeweg werd het ongemakkelijk, vooral omdat hij mijn vader lastig begon te vallen met gebedel om geld.’
Henk brak met zijn familie in Nederland, verloor het contact met zijn vier kinderen uit drie huwelijken die in Amerika op de klippen waren gelopen en raakte ook de liefde kwijt die hem terug naar Nederland had gebracht.
Maar struinend door de binnenstad van Arnhem behield hij zijn opgewektheid en waardigheid. Volgens vriend Paul van Gool was hij niet wrokkig om hoe zijn leven gelopen was. Visser beschuldigde niemand, afgezien van de ‘gevulde koeken’ uiteraard, en hij had vrede met zichzelf.
Van Gool: “Toen ik hem leerde kennen, had Henk zichzelf onder controle. Hij verzorgde zich goed en ondanks dat hij suikerziekte had, was hij in goede conditie. Maar na een paar jaar ging hij achteruit, kreeg hij zere voeten, last van evenwichtsstoornissen en door de aftakeling begon hij zijn decorum te verliezen.”
Gevlogen
Salo Muller was als bangig Joods weesjongetje uit de oorlog gekomen. “Daardoor stotterde ik en als iemand op de atletiekbaan daar iets pesterigs over zei, nam Henk het voor mij op. ‘Hou je bek,’ zei hij dan, ‘die jongen stottert niet, hij komt alleen wat moeilijk uit zijn woorden.’
Ik ging met Henk ook weleens op een bankje op het Olympiaplein zitten praten en dan zei hij dat ik anders moest ademen: ‘Adem in door je neus en uit door je mond, dat helpt tegen het stotteren’.”
Visser gaf Muller zelfvertrouwen. ‘Hij motiveerde mij. Henk was ongelooflijk aardig en een indrukwekkende verschijning. Hij zag er altijd op en top uit, gesoigneerd en met mooie, gepoetste schoenen. Ik raakte zeer op hem gesteld, maar opeens was hij weg. Ik kwam op een middag op het Olympiaplein, om te trainen, en Henk was nergens te bekennen. De condor was gevlogen. Van een meisje dat ook training van hem kreeg, hoorde ik dat hij weg moest met de nationale ploeg of zoiets. Ik ben nooit meer naar de atletiekbaan gegaan, omdat ik het te druk met school kreeg. En Henk heb ik ook nooit meer gezien. Achteraf is dat wel spijtig, omdat ik hem een geweldenaar vond.”