PlusVerlaten verhalen
Zoals het leven Heintje uiteindelijk met alles had laten wegkomen, zo deed de dood dat ook
Annejet van der Zijl behoedt elke maand een bijna verloren verhaal voor de vergetelheid. Het vijfde verhaal gaat over het begin van vijfentwintig jaar schrijven, aan de hand van Remco Campert en een berooide bon vivant.
Als gevolg van, zoals de onvolprezen Sylvia Witteman het altijd zo mooi verwoordt, ‘omstandigheden buiten mijn schuld’, maak ik momenteel een persoonlijke reis in de tijd. Terug naar jaren waarin ik samen met allerlei kunstenaars en theatermakers woonde in het voormalige Akhnaton aan de Oudezijds Voorburgwal; terug naar de tijd waarin ik werkte aan het boek dat mijn debuut zou worden – al was er destijds maar één persoon die dat laatste in de gaten had.
En dat was niet de uitgever of een journalist, nee, dat was ‘Heintje’, wat mij betreft de enige echte playboy die Nederland ooit heeft gehad. Want spelen kon Hein ten Harmsen van der Beek, zoals hij voluit heette, en een jongetje bleef hij zijn leven lang. En gelijk had hij , want zijn jeugd viel door niets meer te overtreffen. Samen met zijn even begaafde zusje Fritzi groeide hij op in een idyllisch landhuis in het Gooi, omringd door boeken, speelgoed en kunst. Hun ouders waren Eelco ten Harmsen van der Beek en Freddie Langerer, het bekende tekenaarsechtpaar dat miljoenen verdiende met onder andere Flipje Tiel.
De ouders van Hein en Fritzi overleden vroeg en en lieten hun nog jonge kinderen tamelijk onvoorbereid op het echte leven achter. Broer en zus joegen de erfenis er in grote stijl doorheen. Hein kocht een donkerblauwe Lincoln Continental, en toen nog een; naar verluidt ruilde hij ze iedere keer weer in als de asbakjes vol waren. En de Venetiaanse kroonluchters in zijn ouderlijk huis sneuvelden in een orgie van licht en kristal toen zijn vrienden ze tijdens een feestje als schietschijf gebruikten.
Toen de bodem van de schatkist in zicht was gekomen en het ouderlijk huis moest worden verkocht, kraakte Fritzi een leegstaande villa in de buurt, Jagtlust geheten. Onder haar bewind groeide dit huis aan het eind van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig uit tot de meest roemruchte kunstenaarskolonie van Nederland. ‘Je stampte met je voet op de grond en het was feest,’ zoals Remco Campert, die een aantal jaren met Fritzi getrouwd was, me vertelde toen ik halverwege de jaren negentig een poging waagde om de in de loop der jaren tot mythische proporties uitgegroeide geschiedenis van het landhuis te reconstrueren.
Pak rammel als bedrijfsrisico
Intussen wist Hein nog lang te teren op zijn faam als rijke erfgenaam. Zelf mocht hij graag vertellen over die keer dat hij in Amsterdam een Twentse landjonker tegen het lijf liep, die – tenminste, dat dacht hij – nog niet wist dat de erfenis op was. “Zeg kerel, kun je me misschien even vijfentwintig gulden lenen?” begon Hein op zijn meest bekakte toon. De donor in kwestie was echter gewaarschuwd en meldde beleefd dat helaas niet bij zich te hebben. “Een tientje dan,” probeerde Hein. Dat had hij ook niet. “Vijf gulden?” “Nee.” “Heb je dan een sigaret voor me?” “Ik rook niet.” Waarop Heintje wanhopig uitriep: “Nou, dráág me dan een eindje!”
Dat acties als deze hem bij tijd en wijle een pak rammel opleverden, beschouwde Hein als een bedrijfsrisico waarover je niet moest zeuren. En dat deed hij ook niet. Toen hij ooit op een vroege ochtend danig toegetakeld aanbelde bij kennissen, verklaarde hij met een tragische blik: “Parachute ging niet open.” Zijn vetes waren trouwens nooit van lange duur. Iedereen wist: hij was nu eenmaal zo. Zelfs de agenten van het toenmalige politiebureau op het Leidseplein konden maar niet kwaad op hem worden: ze maakten een speciaal haakje voor zijn autosleutels, die ze uit zijn zak haalden als ze hem te dronken vonden om naar het Gooi terug te rijden.
Ik leerde Hein kennen in het Americain, waar we op zijn voorstel hadden afgesproken. Nooit zal ik zijn grande entrée vergeten. Hij was inmiddels al in de zestig, maar had nog immer de allure van een filmster. Perfect in het pak als altijd schreed hij door het café, met een rode roos in zijn hand. Bij de vele ontmoetingen die volgden, was de stilzwijgende afspraak: ik zorgde voor de rekening, hij hielp me met mijn boek en was leuk.
Schitterende anekdotes
En hij wás ook leuk. Altijd even stijlvol, in alles en iedereen geïnteresseerd, vol vrolijke en gekke verhalen en vooral geweldig geestig. In Café Mulder aan de Weteringschans laafden de bezoekers zich bijna dagelijks aan zijn virtuoze taalgebruik en schitterende anekdotes. Zijn grootste prestatie vond ik misschien nog wel dat hij, ook toen hij ouder werd, nooit zuur of bitter werd. Voor Hein was het leven simpel. Werken was niet leuk. Plezier maken was wél leuk.
En dat bleef het tot die allerlaatste avond, nu zestien jaar geleden, toen hij stevig aangeschoten thuiskwam uit zijn stamcafé en op de trap naar zijn woning op de eerste etage zijn evenwicht verloor. De buren vonden hem onder aan de trap – nek gebroken, in één keer weg. Later zei de dokter dat hij er zelf waarschijnlijk niets van gemerkt had. Zoals het leven Heintje uiteindelijk met alles had laten wegkomen, zo deed de dood dat ook.
In het kader van de komende, feestelijke heruitgave van Jagtlust, ter ere van mijn 25-jarig schrijverschap, vond ik in oude archiefmappen nog een kaartje van Hein. ‘Gefeliciteerd met je overgerompelde debuut’ stond erop. En gelijk had hij, want het boek waarmee hij en Remco Campert me destijds zo hielpen, bleek het begin van een – in ieder geval voor mij – minstens zo overgerompeld schrijverschap.