PlusInterview
Zij werkte ruim veertig jaar met drugsverslaafden: ‘Bij elke naam heb ik nog een gezicht’
Ruim veertig jaar was Aki Herlyn (66) maatschappelijk werker voor zware drugsverslaafden. In de roerige jaren zeventig en tachtig ging ze midden in de nacht op zoek naar Duitse heroïneprostituees. Een terugblik, nu ze met pensioen gaat.
Aki Herlyn was begin twintig en wist dat ze maatschappelijk werker wilde worden. In 1975 kwam de van oorsprong Duitse naar Amsterdam om te studeren aan de sociale academie. Haar hart lag bij de zware drugsverslaafden in Amsterdam, van wie een aanzienlijk deel afkomstig was uit Duitsland, waar de regels rondom drugsgebruik strenger waren.
Toen de Deutscher Hilfsverein (DHV) op de Prinsengracht – aanvankelijk een gezelligheidsvereniging voor Duitse jongeren in de stad en later een hulpinstantie voor Duitse dienstweigeraars, weggelopen minderjarigen en drugsverslaafden – in 1977 een stagiaire zocht, meldde ze zich direct aan.
Om de groeiende groep Duitse verslaafden op te vangen, werd een jaar later naast de DHV de stichting AMOC (Amsterdams Oecumenisch Centrum) opgericht, inmiddels onderdeel van De Regenboog Groep. Ze was er ruim veertig jaar werkzaam en gaat 28 mei met pensioen.
“Nederland had een andere kijk op drugsgebruik dan Duitsland,” zegt Herlyn op haar werkplek in het inloophuis voor dakloze en verslaafde EU-burgers aan de Stadhouderskade. “In Nederland was de handel strafbaar maar niet het gebruik, in tegenstelling tot Duitsland, waar drugsgebruikers werden vastgezet of voor behandeling in de psychiatrie terechtkwamen. Dat was een van de redenen waarom veel Duitse verslaafden hierheen kwamen.”
De Zeedijk was een no-goarea in die jaren. “Politieagenten zag je er niet vaak alleen naartoe gaan. Die gingen liever met z’n drieën of met een politiehond erbij. De gewone mens liep er niet.”
Herlyn toog, zo jong als ze was, naar de dijk. “Onze cliënten zaten daar, in drugshotels en kraakpanden. Wij gingen erheen om met hen te praten en contacten te leggen. Het was pionierswerk. Ik was strijdvaardig en ging ervoor. Wij trotseerden onze angst. Later, toen ze me leerden kennen, voelde ik me veiliger in die buurt. Ons doel was niet ze te laten afkicken. We hielpen ze met terugkeer naar Duitsland en legden contacten met familieleden.”
Onder de groep Duitse verslaafden zaten vooral spuiters, zegt Herlyn. “Ze kregen ziektes als hepatitis en longontsteking en veel infecties door het gebruik van elkaars spuiten. De verloedering nam toe. We probeerden met hen een vertrouwensband op te bouwen.”
Heroïneprostituees
In de jaren zeventig en tachtig zocht ze de heroïneprostituees op, ook midden in de nacht, op de Herengracht rondom de Utrechtsestraat en bij de brug van de Lange Niezel op de Wallen. Ze klopte aan bij animeerbars in de Lange Niezel waar drugsverslaafden aan het werk waren. “Ik kende Fanny, de eigenaresse van een animeerbar, en kwam er een keer om een Duitse vrouw op te halen die thuis een kindje had zitten en daar weg moest. Ik nam haar mee in mijn auto en bracht haar naar een ander adres.”
Ze sprak haar cliënten vaak op de ‘pillenbrug’ tussen de Damstraat en de Oude Doelenstraat of in de gevangenis. “Ik probeerde wat licht te verschaffen in hun donkere leven,” zegt Herlyn. Ze schreef rapporten voor de rechtbank over Duitse verslaafden die moesten voorkomen en zocht een plek waar zij therapie konden krijgen. Ook regelde ze de begrafenissen voor overleden gebruikers op onder meer begraafplaats Sint Barbara, waar het Drugspastoraat een grafmonument voor drugsverslaafden had opgericht.
Dood in de bosjes
Begin jaren tachtig schreef ze alle namen op in een aantekenboekje. Later stopte ze daarmee en noteerde ze alle gegevens en verhalen in haar computer. “Bij elke naam van een drugsverslaafde heb ik nog een gezicht.”
Een van die verslaafden was Michaela, die prostitutiewerk deed op de Wallen. “Ze wilde aan de methadon. Ik bracht haar in contact met de GGD en hielp haar terug te gaan naar Duitsland. Later keerde ze weer terug naar Nederland, kreeg een relatie en raakte zwanger. Inmiddels is ze overleden. Haar kindje is bij familie terechtgekomen.”
Ook Jürgen was een van haar cliënten. Hij zat in de jongensprostitutie en werkte rond het Rembrandtplein en op het Centraal Station. “Een heel beschadigde man. Hij was ziek en verslaafd. Een schrijnend en triest geval. Zijn homoseksualiteit werd thuis niet geaccepteerd. Hij werd later dood gevonden in de bosjes. Ik heb zijn begrafenis geregeld. Zijn zus en haar man kwamen later naar Amsterdam. Ik kon hen wijzen waar hij begraven lag: in het graf van het Drugspastoraat.”
En dan was er Beate S., een zware cokegebruiker die ze midden jaren tachtig in een drugspand op de Zeedijk leerde kennen. Zij was getrouwd met een Surinaamse drugsgebruiker en raakte zwanger. “Ik bracht haar in haar zevende maand naar Duitsland, met methadon in de auto en een verklaring dat dat nodig was voor haar. Ik was erbij toen ze kort daarna moest bevallen. We hebben daarna nog een keer telefonisch contact gehad. Ze had werk en was afgekickt van de methadon. Ik hoop dat het goed gaat met haar.”
Toen ze in 1983 gevraagd werd om het huwelijk bij te wonen van de verslaafde Sylvia Z., die in de prostitutie zat en met een klant trouwde, droeg ze het tweedjasje dat Beate haar had geschonken. De huwelijksfoto hing lang in haar werkkamer. Vier jaar geleden werd ze door de dochter van Sylvia benaderd en kon ze haar de herinneringen over haar inmiddels overleden moeder vertellen.
Vuile spuiten
Midden jaren tachtig verplaatste de prostitutie zich naar de De Ruijterkade achter het Centraal Station. “Het was koud en tochtig op de tippelzone en er was weinig toezicht. Er was sprake van mishandeling en verdwijningen. We maakten ons grote zorgen.”
Eind jaren tachtig was Herlyn betrokken bij de spuitomruil in de Kerkstraat. “De spuiten werden onderling vaak gedeeld of waren vuil, waardoor veel spuiters abcessen kregen. Een van mijn cliënten had altijd zweren en kapotte voeten. Wij ruilden oude spuiten voor nieuwe en gaven meteen voorlichting.”
In de jaren negentig kwamen er steeds minder spuiters, zegt Herlyn. “We hebben nog een stuk of tien spuiters onder onze clientèle. Nu zien we wel steeds vaker Oost-Europeanen, Polen en Roemenen, heroïne spuiten. In Noord, in het Rembrandtpark in West en in de Bijlmer vinden we allemaal spuiten in de bosjes. In de Balkanlanden is de opvang en de hulpverlening, net als vroeger in Duitsland, niet goed geregeld. De geschiedenis herhaalt zich.”
Ze kijkt met voldoening terug op haar werk. Vier weken geleden kreeg ze vanuit Duitsland een mail van een oud-verslaafde, Thomas D., inmiddels rond de vijftig. Hij had zes jaar in detentie gezeten en schreef dat hij nu zijn zesde cleane jaar inging en sinds twee jaar begeleid zelfstandig woonde.
“Hij wilde me dat vertellen omdat ik altijd in hem had geloofd, schreef hij. Dat doet me wel wat. Ik word er nog emotioneel van. Ik haal Thomas zo voor me. Een grote man met een mager gezicht. Midden jaren negentig reed ik hem in mijn eigen auto naar een Duitse kliniek. Ik zoek graag de kracht van mensen, geef hen respect en vertrouwen. Ik geloof dat elk klein stapje een mensenleven kan veranderen.”