PlusReportage
Wouter van Baalen is de laatste zilversmid van Amsterdam: ‘Het is magisch werk’
Eeuwen geleden floreerde de zilversmederij in Amsterdam: op elke hoek in de stad zat wel iemand kelken, kommen of kandelaars te slaan. Nu hamert de laatste zilveralchemist van Amsterdam in een Jordanees atelier aan magisch werk.
Wouter van Baalen (66) moet een van de weinige mensen zijn die zijn koffie roert met een zelfontworpen lepeltje, peinzend, om dan te zeggen: “Ik heb geen collega’s in Amsterdam, nee, er zijn geen mensen meer die hun eigen zilverontwerpen maken en ook uitvoeren. Er zijn wel enkelingen die het proberen, maar dat verwatert, ze gaan dan een goede boterham verdienen met het maken van sieraden.”*
*Je zou kunnen denken dat zilver- en goudsmeden hetzelfde beroep beoefenen. Beiden maken immers ‘dingen’ van edelmetaal. Historisch gezien bestaat er echter een duidelijk onderscheid tussen goudsmeden (sieradenmakers) en zilversmeden – makers van gebruiksvoorwerpen.
Van Baalen zelf werkte decennia geleden in Tunesië, keerde terug naar Nederland, studeerde kunstgeschiedenis, werkte voor een aantal bedrijven waar hij ‘vaak miniatuurtjes’ maakte, ‘maar altijd met als doel om groot zilverwerk te gaan maken’. Rond de eeuwwisseling kon hij op eigen benen staan. Wat als dat niet zo geweest was? “Geen idee. Ik wilde dit doen, daar heb ik al mijn tijd in gestoken.”
In zijn atelier, in de tegenovergestelde hoek van de Jordaan als waar zijn eigen toonzaal ligt, zegt Van Baalen: “Mensen vragen weleens of ze me aan het werk mogen zien. Nee, zeg ik dan, dat kan niet.” Geen onwil, hoor: “Mijn werk gaat langzaam, echt heel traag, de vorderingen zijn nauwelijks te zien.”
Later, na een uiteenzetting over hoe hij een vorm in zijn hoofd omzet in een zilveren sculptuur – een betoog dat het hoofd van de leek doet duizelen – meldt hij terloops: “Je bent er gewoon heel lang mee bezig.”
Naast staken, ponsen, hamers, vijlen en soldeerbranders gebruikt Van Baalen schuurapparaten, twee werkbanken met daaronder lappen leer om het zilvervijlsel op te vangen, voorschoten, maskers, oorbeschermers, microscopen, soldeerstenen. Er staan gasflessen, weegschalen, frees- en polijstmachines en een hydraulische pers in het atelier – waar het overigens ruikt naar boorzuur, ciseleerpek en aceton. “Toch worden zilversmeden ontzettend oud,” zegt hij.
Sober stelt Van Baalen vast: “Het vak gaat grotendeels verdwijnen, wat zeg ik, het is al bijna weg. Ook ik ben gestopt met stagiairs, ze gaan uiteindelijk toch wat anders doen. Er zijn geen galeries en amper musea die je werk willen laten zien of willen aankopen. Dat mijn werk in een aantal musea staat, komt vooral door particuliere stichtingen.”
Grote gebeurtenissen
Drie eeuwen geleden krioelde het in Amsterdam nog van de zilversmeden – en overigens niet alleen daar, ook in andere Europese en Britse steden werd het artistieke ambacht door honderden vakmensen beoefend. In Amsterdam waren naar schatting vijfhonderd zilversmeden actief.
In sommige landen – neem Duitsland, neem Engeland – heeft de zilversmid nog altijd een zekere statuur, als degene tot wie men zich wendt bij grote gebeurtenissen: geboorte, huwelijk, jubileum. Niet eens zo gek lang geleden was het in gegoede en kerkelijke kringen redelijk normaal om messen en vorken, serviezen, kandelaars, rammelaars, servetringen, bekers, kelken, vazen, broodmanden, waterkannen en fruitschalen van zilver te gebruiken.
Na de Tweede Wereldoorlog stortte de markt echter in. Het Tweede Vaticaans Concilie schreef voor dat de Katholieke Kerk moest versoberen – en laat dat nu net altijd een grootafnemer zijn geweest van gesmede zilveren voorwerpen. Het verdwijnen van huishoudelijk personeel en emancipatie (wie poetst er nog zilver?), een elitair imago en de ‘silver bubble’ (wereldwijde hoge zilverprijzen) in de jaren zeventig deden de rest. Roestvrij staal, chroom, aluminium, rubber en plastic werden de moderne vervangers.
Daar kwam nog bij, of beter gezegd achteraan, dat de verhouding tussen de zilverprijs en het arbeidsloon drastisch wijzigde, aldus kunst- en zilververzamelaar Boudewijn Jansen (78). “Vroeger bestond de prijs van een zilveren product voor 95 procent uit de zilverwaarde en 5 procent arbeid. Dat draaide om: het arbeidsloon bepaalt nu 95 procent van de prijs. In de 17de eeuw werden koopmansfamilies soms betaald met, zeg, een kilo zilver, gaven dat dan aan een zilversmid en zeiden: maak daar maar een theeservies van. Als het eens tegenzat, lieten ze dat weer omsmelten om te verkopen, daaraan ging dan weinig geld verloren.”
Van Baalen: “Alleen het loon, het zogeheten fatsoen.”
Jansen: “Als je dat nu zou doen, hou je vrijwel niets over omdat het arbeidsloon zo hoog is.”
Toch was het einde van de populariteit van zilver niet helemaal het einde van de vaderlandse zilversmederij. Vanaf de jaren negentig zagen galeries, kunstbeurzen en verzamelaars weer heil in de zilversmeedkunst, mede doordat een nieuwe generatie smeden aan de poorten rammelde. En een van die smeden – zilverkunstenaars wil Boudewijn Jansen hen noemen – was Wouter van Baalen.
Klein hoekje
Rond de tijd dat Jansen zich zelfstandig vestigde, raakte hij geïnteresseerd in zilver – hij en zijn vrouw noemden hun zoon zelfs naar de beschermheilige der zilversmeden, Eloy. “Ik volgde een kunstcursus bij Glerum, daarin werd ook zilver behandeld. Dat voerde ons naar de Beuningse zilversmid Jan van Nouhuys. Dat vond ik mooi werk, dus heb ik wat van hem gekocht. Daar komt bij: de Nederlandse zilvermarkt is heel overzichtelijk, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Hollandse schilderkunst, die is natuurlijk enorm. Voor mij als argeloze verzamelaar is de zilvermarkt beter te begrijpen en te overzien, want het aanbod is beperkt. Zilver was een klein, hedendaags, ondergewaardeerd hoekje, dat vond ik wel interessant.”
Hoe wordt een mens eigenlijk zilversmid? Van Baalen: “Min of meer bij toeval. Toen ik werd afgewezen op de kunstacademie in Amsterdam zei een vriend van mijn vader: ‘Is de vakschool in Schoonhoven niks voor jou?’ Nou, dat leek me best leuk.”
In het Rijksmuseum is een ‘fantastische zaal’ vol zilverwerk van vroeger, memoreert Van Baalen. “Waar zilversmeden het vaak over hebben, is hoe ze dingen maken. Ik vind het interessanter wát je maakt. Het hele vak is bijna magisch werk: als je probeert uit te leggen hoe je van een vlakke plaat een zilverwerk maakt, begrijpen mensen dat helemaal niet. Maar eigenlijk is het niet zo ingewikkeld, al zijn er niet zoveel mensen die het doen.”
Want? “Een beeldhouwer maakt iets in was, voegt toe, haalt weg, giet af. Met zilver kun je je fouten alleen herstellen door heen en weer te tikken met ponsen, staken en hamertjes.” Ponsen en staken, in feite een soort aambeelden, bestaan in standaardmaten, maar wil je als zilversmid iets echt speciaals maken, dan moet je ook je ponsen en staken zelf fabriceren – of dat laten doen.
Dat klinkt nog enigszins begrijpelijk, maar wat compleet onbegrijpelijk is – nog afgezien van de talloze technieken die Van Baalen loslaat op zilveren platen – is de ingenieuze spitsvondigheid en komische doortraptheid van de kunstvoorwerpen die hij maakt. ‘Je moet het zien om het te begrijpen’ mag dan een populaire Amsterdamse uitdrukking zijn, in het geval van Van Baalens werk kun je het wel zien, maar begrijpen: ho maar.
Neem het zilveren bierflesje dat hij in opdracht van Heineken maakte. Op het eerste gezicht een egaal, welgevormd en herkenbaar flesje pils, maar dan scharniert het open en komen de silhouetten van zes historische flesjes tevoorschijn, terwijl de aanschouwer zo-even nog geen idee had dat het flesje niet massief was.
Hetzelfde geldt, in de overtreffende trap, voor een kandelaar die er plots zes blijken te zijn, en een volledig thee- en koffieservies dat zich eerst voordeed als een abstract sculptuur.
“Het begint met een idee, altijd vanuit mijn hoofd,” zegt Van Baalen. “Want een van de dingen die een kunstenaar wil, is iets unieks maken. En het moet bijzonder zijn; aardige dingen zijn er al genoeg.” Nadat hij iets heeft bedacht, volgt een voorzichtig schetsje en bedenkt hij hoe dat aantrekkelijk kan worden uitgewerkt. “Soms maak ik een kleimodelletje. Daarna gebruik ik een tekenprogramma op mijn laptop. Een idee kan heel lelijk uitwerken, maar als het lukt zoals ik het in mijn hoofd heb, is het hartstikke leuk.”
Sprookjesachtige allure
Zilver in Beweging heette de stichting en de poging van voornoemde zilverkunstenaar Van Nouhuys – bij wie verzamelaar Boudewijn Jansen zich aansloot – om de Nederlandse zilvermarkt vlot te trekken. Dat moest gebeuren door het aanbod zichtbaarder te maken, bijvoorbeeld op beurzen als Pan en Tefaf. Dat lukte een poosje, maar liep, ‘na een aantal succesvolle jaren, een kleine kwarteeuw’ toch weer spaak. Jansen: “Er waren ook gewoon geen zilversmeden, geen kunstenaars meer om in aanbod te voorzien. Je ziet dat vaker in de kunst: korte, intensieve periodes. Wat Wouter net zegt: dat unieke, dat is wat zijn werk voor een verzamelaar als ik zo begerenswaardig maakt.”
Van Baalen: “De leidraad van wat ik maak, is dat het handzame voorwerpen zijn, dat je ze kunt vastpakken, verplaatsen, er andere dingen mee kunt doen. Dat kan niet met grote beeldhouwwerken.”
Die ‘andere dingen’ zijn lastig te omschrijven, maar dat in het universum van Van Baalen niets is wat het lijkt, staat vast. Elke vorm blijkt een andere vorm te hebben; lijkt het op iets, dan kan het dat zijn, maar evengoed iets anders. Dat is net zo abstract als het klinkt. Men moet het zien om het te kunnen geloven, maar begrijpen hoe de werken echt in elkaar zitten, is niet voor iedereen weggelegd – wat onverlet laat dat Van Baalens zilveren kunstwerken voor iedere aanschouwer een sprookjesachtige allure hebben.
Het beste voorbeeld is thee- en koffieservies Permutaties, waaraan de zilverkunstenaar ruim tien jaar geleden begon. Over dat museale werk zegt Van Baalen: “Ik hou vast aan de klassieke vormen waarvoor zilver werd gebruikt. Doordat het formaat handzaam is, kun je het laten bewegen, er iets mee doen. Dat vind ik interessant.”
Jansen: “Het is totaal abstract.”
Van Baalen: “Alleen maar omdat ik geen gaten heb gemaakt in de tuiten.”
Noem het magie, noem het algebraïsche alchemie, desnoods geometrische tovenarij – of simpelweg ‘een hoogwaardig vak met krankzinnige vormen’ zoals Boudewijn Jansen.
“Wat Wouter maakt, zijn zulke unieke, gecompliceerde stukken, die gaan de tijd overleven. Dat komt wel goed.”
Van Baalen: “Toen ik mijn diploma kreeg op de vakschool, zei mijn moeder: ‘Dat wordt droog brood eten.’ En nu maak ik alleen nog waar ik zin in heb. Dus ja, het is wel boven verwachting goed gegaan.”
Permutaties: de meesterproef
De zilvercollectie van de Martens-Mulder Stichting (MMS) is ondergebracht in het Rijksmuseum Twenthe in Enschede. De MMS werd in 1976 opgericht om de verzameling van het echtpaar Jan Cornelis Martens en Roelfina Mulder te beheren en eventueel uit te breiden. De collectie omvat werken uit de 17de- en 18de-eeuwse Nederlandse zilversmeedkunst, waaronder drinkbekers, zoutvaten, theepotten en tabaksdoosjes.
Het enige moderne werk in de collectie is Permutaties (gemaakt tussen 2010 en 2015) van de Amsterdamse zilversmid Wouter van Baalen. De ondertitel van het stuk is ‘Koffie- en theeservies’ – tussen aanhalingstekens, want te gebruiken zijn de vijf afzonderlijke onderdelen niet. De contouren zijn die van een suikerpot, theebus, koffiekan, theepot en melkkan. Het geheel is uit elkaar te halen en kan dan in een andere volgorde weer aaneen worden gezet.