PlusReportage

Warmoezeniers, weeskinderen en mannen die ‘haastig hun broek ophijsen’ – vier eeuwen ‘gewone’ Amsterdammers in beeld

De Dam, kunstenaar Paulus Constantijn la Fargue, 1778. Beeld Beeldbank
De Dam, kunstenaar Paulus Constantijn la Fargue, 1778.Beeld Beeldbank

In het boek In de schaduw van de stad reconstrueren schrijvers Jelle van Lottum en Lodewijk Petram de verhalen van gewone Amsterdammers. Dat doen ze steeds naar aanleiding van een afbeelding, over een periode van vier eeuwen. ‘Hoe leefden zij, wat maakten ze mee? Hoe zag de wereld om hen heen eruit? Daar waren we nieuwsgierig naar.’

Maarten Moll

‘Haar bovenlijf was nog ontbloot toen ze werd aangehouden op verdenking van prostitutie. Ze had onder de luifel van de Waag seks gehad, leunend tegen een ­kruiwagen.’

De arrestatie vond plaats in de nacht van donderdag 7 op vrijdag 8 juli 1729, op de Dam. Een man, ‘haastig zijn broek ophijsend’, ontkwam, maar voor de 36-­jarige Dirkje Andries waren het de laatste momenten op vrije voeten. Op 9 juli werd ze opgesloten in het Spinhuis, de vrouwengevangenis op de Oudezijds Achterburgwal, om die niet meer levend te verlaten.

In datzelfde Spinhuis is tegenwoordig het Huygens Instituut gevestigd, waar men zich bezighoudt met de geschiedenis en cultuur van Nederland. In een kamer op de eerste verdieping zitten Jelle van Lottum (47) en Lodewijk Petram (41). ­Beiden zijn ze werkzaam bij het Huygens Instituut en samen schreven ze In de schaduw van de stad. Ondertitel: Verhalen van vier eeuwen gewone Amsterdammers.

Over vrouwen van Scandinavische komaf op het eiland Uilenburg ten tijde van een pestepidemie in de zeventiende eeuw, waarmee het boek begint, immigranten die een eeuw later genoodzaakt waren aan te monsteren op VOC-schepen, bewoners van het ‘boerenland’ in de Watergraafsmeer en weeskinderen in de negentiende eeuw, het leven in de Transvaalbuurt in de vorige eeuw, ver­halen over de Bijlmerramp. En al die intrigerende geschiedenissen komen terug in het slothoofdstuk Vervlochten levens, geïllustreerd met een foto van de Kalverstraat, begin deze eeuw.

Als vanachter een gordijn

“Er is natuurlijk eerder geschreven over de gewone inwoners van Amsterdam,” zegt Lodewijk Petram, “maar nieuw is dat wij de verhalen ophangen aan een afbeelding. Een tekening, een schilderij of een foto waarop je altijd wel iets van het gewone leven terugziet. En van daaruit hebben we de levens van die gewone burgers zoals havenarbeiders, dienstbodes en straatventers die we aan een afbeelding linkten zo goed mogelijk geprobeerd te reconstrueren.”

Aanleiding voor dit boek was een foto die George Hendrik Breitner eind negentiende eeuw maakte – en die ook op het omslag staat. Een foto van twee vrouwen die op straat lopen. Genomen als vanachter een gordijn. “Het leven van ­alledag,” zegt Petram.

Foto van de Lauriergracht van George Hendrik Breitner, ca. 1893-1899. Beeld RKD
Foto van de Lauriergracht van George Hendrik Breitner, ca. 1893-1899.Beeld RKD

Van Lottum en Petram kwamen er ook achter dat ze beiden afstamden van Duitse immigranten die hun geluk kwamen zoeken in Amsterdam. En dat hun families ook nog in dezelfde periode dat Breitner die foto nam, bij elkaar in de buurt woonden in de Jordaan.

Van Lottum en Petram kwamen er ook achter dat ze beiden afstamden van Duitse immigranten die hun geluk kwamen zoeken in Amsterdam. En dat hun families ook nog in dezelfde periode dat Breitner die foto nam bij elkaar in de buurt woonden in de Jordaan. Van Lottum: “Hoe leefden zij, wat maakten ze mee? Hoe zag de wereld om hen heen eruit? Daar waren we nieuwsgierig naar, en zo ontstond het idee om gedurende vier eeuwen verhalen van gewone mensen uit de geschiedenis te lichten. En met die afbeeldingen willen we de lezer die verschillende werelden inzuigen.”

In archieven gingen ze op zoek naar ver­halen die ze aan een afbeelding konden koppelen. Bij een tekening die Aert van der Neer in de jaren zestig van de zeventiende eeuw maakte, van schaatsers op de Oudeschans, zochten ze verhalen van de eilanden die daar in de buurt lagen: Uilenburg, Rapenburg en Marken. De auteurs vonden een aantal brieven die twee vrouwen die op Uilenburg woonden naar hun mannen op VOC-schepen stuurden, en schetsen daarmee het armoedige leven ­tijdens een pestepidemie die Amsterdam teisterde.

Warmoezeniers

“Soms weten we precies over wie we het hebben,” zegt Petram, “soms moesten we het een beetje in het midden laten, zo van: het zou die en die persoon geweest kunnen zijn.”

Zoals op de prent Gezicht op de Oude Kerk (ca. 1750-1760) van Jan de Beijer, waarop een man en een vrouw zichtbaar zijn die manden van een platte schuit ­tillen. ‘De man en de vrouw zouden Hendrik Frikke en Annetje Bers geweest kunnen zijn, die rond de tijd dat De Beijer zijn tekening maakte op ’t Zwaantje woonden,’ schrijven de auteurs.

Gezicht op de Oude Kerk, Jan de Beijer, ca. 1750. Beeld Beeldbank
Gezicht op de Oude Kerk, Jan de Beijer, ca. 1750.Beeld Beeldbank

’t Zwaantje was een boerderij in de Watergraafsmeer. Warmoeziers (tuinders) uit die polder mochten hun waar verkopen op de groentemarkt op het Oudekerks­plein. Daarom stellen Van Lottum en Petram dat de personen op de prent Frikke, een Duitse immigrant uit de buurt van Bielefeld, en zijn vrouw geweest zouden kunnen zijn.

En voor Kippensoep op Sjabbesavond, het verhaal van de Transvaalbuurt vonden de twee in de bevolkingsregisterarchieven de namen van de twee vrouwen die op een foto uit het raam hingen van een nieuw woonblok in de Spitskopstraat, hoek Retiefstraat. “Als je dan ziet wat bij die adressen staat,” zegt Petram. “Afgevoerd naar Duitsland. Afgevoerd naar Duitsland. Afgevoerd naar Duitsland…”

Woonblok aan de Spitskop-straat met twee vrouwen (midden) die uit het raam hangen.  Beeld Stadsarchief Amsterdam
Woonblok aan de Spitskop-straat met twee vrouwen (midden) die uit het raam hangen.Beeld Stadsarchief Amsterdam

Uit dat hoofdstuk, dat deels over de Tweede Wereldoorlog gaat: ‘Op de beruchte ‘stippenkaart’ die de gemeente Amsterdam in 1941 in opdracht van de Duitsers maakte, om zicht te krijgen op de ver­spreiding van Joodse inwoners over de stad, ziet geen wijk zo zwart van de stippen als de Transvaalbuurt.’

Gewone Amsterdammer

“De stad heeft na het schrijven van het boek, en zeker als ik er nu doorheen loop, veel meer betekenis gekregen,” zegt Van Lottum. “Dit boek is daarom ook een goede manier om Amsterdam te ontdekken, zeker door al die lagen in de geschiedenis. Maar in de Transvaalbuurt wordt het echt beklemmend. Gek dat in een wijk die nagenoeg is uitgemoord eigenlijk maar weinig herinnert aan die zwarte periode.”

Zijn ze er door het schrijven achter gekomen wie of wat een ‘gewone Amsterdammer’ is? Petram denkt even na. “Het is een beetje een cliché, maar Amsterdam is een ontzettende ­meltingpot. Nu, maar toen ook. De helft van de verhalen in het boek gaat over migranten.” Van Lottum: “In Het Parool staat op zaterdag een serie over Amsterdammers, en de geïnterviewde moet een reactie geven op het woord ‘Import’. Eigenlijk alleen Sjakie Swart zegt dan dat je hier geboren móét zijn om een echte Amsterdammer te zijn. Vele anderen zeggen dat iedereen Amsterdammer kan zijn. Dat denk ik ook. Ik ben ook niet van hier. Maar als je hier bent komen wonen en gewoon je leven leidt, word je vanzelf Amsterdammer.”

Vroeger bestond ‘de gewone Amsterdammer’ niet, zegt Petram. “Je woonde op Rapenburg, op Kattenburg, in de Jordaan. De inwoners van de Spaarndammerbuurt vereenzelvigden zich heel erg met voetbalclub DWS, die moesten niets van Ajax weten. Die club kwam uit Oost.”

Overleven

In het hoofdstuk over DWS gaat het ook over de verdwenen wereld van het verenigingsleven. DWS speelt allang niet meer in de Spaarndammerbuurt en is ook geen bloeiende club meer. “Zo gaat dat,” zegt Van Lottum. “Om Amsterdam goed te begrijpen, moet je weten hoe de stad door de tijd is gevormd. Dat hebben we geprobeerd te laten zien in dit boek.”

De beruchte ‘stippenkaart’ met de verspreiding van Joodse inwoners over Amsterdam, mei 1941.  Beeld NIOD
De beruchte ‘stippenkaart’ met de verspreiding van Joodse inwoners over Amsterdam, mei 1941.Beeld NIOD

En dat de stad kansen bood aan iedereen, import of niet. Petram: “Maar door de armoede was het door de geschiedenis heen voor het gros van de mensen echt overleven, ze moesten de volgende dag zien te halen.”

Van Lottum: “En geluk hebben dat ze niet ziek werden. Maar dat wel in een prachtige stad, waar mensen zich een beter leven konden voorstellen.”

Petram: “De enige in het boek voor wie de stad echt niet vriendelijk en goed was, was Dirkje Andries. Zij heeft, met ­tussenpozen, het grootste deel van haar leven hier in het Spinhuis gezeten.”

Van Lottum: “Zij was wat we nu een draaideurcrimineel noemen. Op haar zestiende, na een diefstal, mocht ze van haar moeder, die bang was voor reputatieschade, het huis niet meer in. Zo kon nergens aankloppen voor hulp en zonder sociaal vangnet, en omdat ze toch moest overleven, ging het van kwaad tot erger. Ja, dat was óók Amsterdam.”

Jelle van Lottum en Lodewijk Petram: In de schaduw van de stad. Verhalen van vier eeuwen gewone Amsterdammers. Ambo|Anthos, 265 blz., €24,99.

Lodewijk Petram en Jelle van Lottum. Beeld Bert Wisse
Lodewijk Petram en Jelle van Lottum.Beeld Bert Wisse

Wilt u belangrijke informatie delen met Het Parool?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van Het Parool rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@parool .nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden