PlusExclusief

Op bezoek in hospice het Veerhuis in De Pijp: ‘Het voorportaal van de hemel’

null Beeld Dingena Mol
Beeld Dingena Mol

Wie in het Veerhuis komt wonen, is bijna aan het eind van zijn of haar leven. De medewerkers en vrijwilligers van het hospice in De Pijp bieden zorg en warmte in de maanden, weken, soms slechts uren tussen aankomst en laatste afscheid. ‘Ik ben hier gewoon drie maanden verliefd geweest, op iedereen.’

Els Quaegebeur

Een vroege woensdagochtend aan de keukentafel van hospice Veerhuis in De Pijp. Coördinatoren Marianne Nieuwenhuis en Marius Gort, twee vrijwilligers en de verpleegkundige van dienst, Belinda, zitten aan de koffie. Ze bespreken hoe de vlag erbij hangt in de vier kamers op de begane grond van twee samengevoegde voorma­lige arbeiderswoningen aan het einde van een rustig straatje dat doodloopt. (Voor wie dit bittergeestig vindt en denkt dat dit eigenlijk niet mag: in de buurt en aan deze keukentafel vallen daar geregeld grappen over – ‘De pijp uitgaan’, ook veelgehoord).

Het Veerhuis, vijfentwintig jaar geleden opgericht als Stichting Hospice Amsterdam, is een plek die in de wereld van de palliatieve zorg ‘een bijna-thuis-huis’ heet. Dat betekent in de ogen van iedereen die zich er vrijwillig of betaald inzet dat ter­minaal zieke mensen hier geen gasten of patiënten zijn, maar bewoners in wiens domein zij binnentreden om te helpen hun laatste weken, dagen of maanden zo mooi mogelijk te laten verlopen. Of zoals Marius zegt: “Het bijna-thuisgevoel bewaken wij streng.” Niemand komt zomaar – zonder kloppen – een bewo­nerskamer ­binnen. Een verpleegkundige is vaak aanwezig, maar niet de klok rond, want dat zou thuis ook niet het geval zijn. Huisdieren mogen mee, zij het binnen de grenzen van het redelijke. Over wat redelijk is doen Marius en Marianne niet snel moeilijk. Een aquarium met een blauwe kreeft: geen probleem. Een stuk of zes ­parkieten: tuurlijk. Marianne en Marius bewaren ook fijne herinneringen aan de reusachtige hoogbejaarde sint-bernardshond van een oude man, samen op sterven na dood. De hond kreeg euthanasie nadat zijn baasje was overleden.

null Beeld Dingena Mol
Beeld Dingena Mol

Vitaal en sterk

Marianne bladert door het dossier waarin vrijwilligers hun bevindingen bijhouden: was iemand onrustig of in paniek, hoe is de familie eraan toe, krijgt iemand veel bezoek of juist helemaal niet, lukt zelf douchen nog? Met andere woorden: komen wensen en handreiking nog overeen, en zo niet, wat kunnen we doen?

Op kamer 1, een zonnige kamer aan de straatkant met uitzicht op een kleine speeltuin, ligt Dirkje. Een vrouw van 79 die vorige week nog vitaal en sterk was. Een groot herseninfarct gooide acuut haar glazen in. De schade in het hoofd was en is te groot om haar gekoesterde euthanasiewens nogmaals te kunnen ­uitspreken. Praten kan Dirkje niet meer, slikken nauwelijks. Nu dobbert ze vanzelf weg, zegt Marianne. “Het stervensproces is eergisteren begonnen. Rustig en natuurlijk. Eten en drinken doet ze niet meer, wat haar partner erg moeilijk vindt. Als ze wakker is, maakt ze nog wel oogcontact, en ze knikt ook ja of schudt nee op vragen, maar ze is eigenlijk bijna continu in een diepe slaap – tegen het bewusteloze aan. Ze neemt langere adempauzes, haar neus en kin zijn spits en de kleur van haar huid verandert. Ik denk dat ze vandaag zal overlijden. Ik heb haar zoon net gebeld, hij komt er zo aan.” In het Veerhuis wordt zoiets van tevoren afgesproken met bewoners en hun naasten, als ze die hebben: wie wil en mag worden gebeld als het einde voor de deur staat? “Zelfs als mensen hier maar heel kort liggen, zoals Dirkje nu, leren we ze zo kennen dat we maatwerk kunnen leveren.”

Marius, net als Marianne opgeleid tot verpleegkundige, vraagt Belinda of het een goed idee is Dirkje op haar zij te leggen. “Ze ligt nu op haar rug, zag ik net. En haar ogen zijn open terwijl ze nauwelijks bij bewustzijn is. Dat is niet zo fijn om te zien voor de naasten.” Belinda knikt. “Het kan zijn dat ze er door zo’n verplaatsing ineens tussenuit piept, maar laten we het toch doen. Het is voor haar ook prettiger.” Zij en vrijwilliger Mariet staan op om daad bij woord te ­voegen.

null Beeld Dingena Mol
Beeld Dingena Mol

Aankomst en vertrek

Marianne legt uit wat de situatie in kamer 2 is. Hij is nu leeg. Rachel, een vrouw van 65 die er net geen vijf weken woonde, is eergisteren overleden. Een eenzame, broodmagere dame die spartaans leefde, zegt Marianne. “Toen ik haar bezocht voor het intakegesprek vertelde ze over haar jeugd vol misbruik in Ierland. Op haar achttiende kwam ze naar Nederland. Het is haar nooit gelukt vriendschappen op te bouwen. ‘Ik snak naar gezelschap en vriendelijkheid,’ zei ze. Dan ben je bij ons aan het goede adres, kon ik haar verzekeren.”

De eerste drie dagen ging het best goed met Rachel in het Veerhuis. Ze kwam naar de keuken voor een praatje en schoof aan voor de dagelijkse lunch aan de eettafel in de woonkamer. Daarna stortte het contact in. Ze trok zich terug en was korzelig tegen bijna iedereen die bij haar een voet over de drempel zette. Bezoek kreeg Rachel niet gedurende haar weken in het Veerhuis, behalve een keer iemand van de thuiszorg, maar daar moest ze ook niets van hebben. “Ze wilde ook niemand bij haar uitvaart,” zegt vrijwilliger Jersica, een vrouw met een opvallend zachtaardige uitstraling en stem – een veelvoorkomend kenmerk hier, wordt gaandeweg duidelijk. “Ze vond bij ons niet wat ze zocht en toch voelde ze zich thuis.” Marianne knikt: “Ze kon zichzelf zijn, denk ik dan maar.”

Vrijwilligers Pieter en Jersica buigen zich over de avondmaaltijd. Beeld Dingena Mol
Vrijwilligers Pieter en Jersica buigen zich over de avondmaaltijd.Beeld Dingena Mol

Kamer 2 is vanaf morgen voor Linda, een vrouw van 41 met uitgezaaide darmkanker. De ziekte verliep pijlsnel. Afgelopen juli vierden zij en haar vriendin Petra nog zorgeloos dat ze vijfentwintig jaar samen waren. Anderhalve maand later kreeg ze de diagnose. Nu geeft de huisarts haar nog een week of vier. Afgesproken is dat ze om elf uur arriveert. Liever niet later, want om één uur krijgt Eva euthanasie, en voor zowel aankomst als vertrek moet onverdeelde aandacht kunnen zijn.

Eva is al een paar maanden de bewoonster van kamer 3. Ze heeft ook kanker in een vergevorderd stadium. Ze kwam naar het Veerhuis omdat het thuis in Bloemendaal niet meer ging en drie van haar vier dochters in Amsterdam wonen. “Het is een spirituele dame,” zegt Marianne. “‘Ik ga over een maand dood hoor, dat voel ik,’ zei ze stellig toen ze aankwam. Het liep anders. Haar medicatie werd ­aangepast waardoor haar misselijkheid verdween, ze ging weer eten en ook mentaal leefde ze op. Dat maken we vaak mee hier. Omdat haar geest graag wilde dat ze doodging, maar haar lichaam niet snel genoeg ­volgde, is ze het traject van euthanasie ingegaan. Morgen is het zover.”

‘De ziel mag eruit’

Ze staat op om aan het werk te gaan in het kantoor dat Marius en zij delen. Voor ze de keuken verlaat, zegt ze nog tegen Jersica dat het voor de dagplanning van de verpleegkundige fijn zou zijn als Fried (hij heet Godfried, maar wordt liever niet zo genoemd) vandaag wat minder lang slaapt. Hij ligt in kamer 4, de Rolls-Royce onder de bewonerskamers. De andere zijn ook bepaald geen bezemkasten, maar dit is de grootste en hij heeft aan twee kanten ramen naar de grote tuin.

Fried is 91. Altijd een fervent sporter geweest. Dol op Ajax. Hij lijdt aan een ­stapeling van ouderdomsklachten, waaronder hartfalen en een heupfractuur waar hij in het ziekenhuis een delier overheen kreeg. Zijn wil om te leven, die al wat tanende was sinds de dood van zijn vrouw en de moeder van zijn enige zoon, is weg. Eigenlijk wil hij euthanasie, maar de huisarts vindt, in tegenstelling tot Fried, niet dat er sprake is van uitzichtloos lijden. Nu doet hij zijn best om slecht te worden, zoals Marius en Marianne het uitdrukken. Hij is gestopt met eten en drinken om zo de terminale fase te bespoedigen. In het Veerhuis hebben ze ervaring in de begeleiding daarvan, want het komt geregeld voor dat bewoners het proberen. Het lukt lang niet altijd, want het valt niet mee. Niet eten gaat nog wel, maar niets drinken is zeker in de eerste dagen haast niet te verdragen. Fried is vastbesloten vol te houden, maar het is nog een worsteling. Hij blijft vragen om kamillethee, waar hij dan mee spoelt omdat hij wordt gekweld door een droge mond.

null Beeld Dingena Mol
Beeld Dingena Mol

Hoe minimaal het ook is, zo blijft Fried via kleine druppeltjes toch nog te veel vocht binnenkrijgen, legt Jersica uit, terwijl ze voorgaat naar kamer 2 om te kijken of alles klaar is voor de komst van Linda. Overleden bewoners mogen desgewenst nog een dag in de kamer ­blijven. Dat gebeurt vaak. Nabestaanden komen langs om afscheid te nemen. De kamer wordt vast aan kant gemaakt, zonder spullen van de bewoner weg te halen. Nadat die het Veerhuis heeft verlaten via de tuinpoort, in een bescheiden ceremonie begeleid door wie er op dat moment in huis is, blijft de kamer vierentwintig uur leeg. “De ziel mag eruit,” zegt Jersica. Het loopt niet altijd zo. Soms wordt de ziel door bewoners zelf per ommegaande de deur gewezen omdat ze weten hoe lang de wachtlijst is voor een plek in het Veerhuis. “Als ik jullie was, zou ik mij snel naar buiten dweilen en meteen iemand anders uitnodigen,” zei een mevrouw laatst.

Barbecues en babykleertjes

Jersica staat naast het mooi opgemaakte bed dat is opgesteld bij de tuindeuren. De kamer is onpersoonlijk in de zin dat hij aan niemand doet denken, maar het is er wel gezellig. Een bank, een multi­functionele tafel, kasten voor kleren, ­boeken, een schelpenverzameling of ­veertig veganistische kookboeken van thuis; indien gewenst mag een bewoner de hele eigen inboedel meenemen. Alleen het zorghorloge op het nachtkastje herinnert eraan dat hier straks iemand woont die hulp nodig heeft.

Ze sluit de openstaande deuren, die op een kiertje staan. De kleine achterbalkons van de huizen aan de overkant staan vol met spullen: barbecues, loopfietsen, kattenbakken, waslijnen met babykleertjes en kleurige theedoeken. De buurtbewoners kijken uit op sterven, en de bijna-­doden zijn er onderdeel van de dagelijksheid. “Ik denk dat dat goed is, al is lang niet iedereen in de buurt zich ervan bewust dat hier een hospice zit,” zegt ­Jersica. “Zelf ben ik niet bang voor de aanwezigheid van de dood in het leven. Ik ben als vrijwilliger begonnen tijdens de pandemie. Het leek me mooi om naast mijn commerciële werk iets te kunnen betekenen voor anderen.”

Schuin tegenover kamer 2 is het kantoor van Marius en Marianne. Ze zitten naast elkaar achter hun computerscherm, een zak drop in het midden. Marianne is verdiept in de wachtlijst, die is opgebouwd uit drie kleuren: groen is een mogelijke kandidaat, maar nog niet urgent, oranje is bijna acuut en rood is liever vandaag dan morgen. Ernstige psychiatrische patiënten kunnen niet op de wachtlijst. Dementerende mensen met dwaalgedrag ook niet. Dat is vragen om moeilijkheden.

null Beeld Dingena Mol
Beeld Dingena Mol

De lijst is altijd vervuild, zegt Marianne. Daarmee bedoelt ze onder andere dat er kandidaten op staan die inmiddels zijn overleden, voor het Veerhuis ze kon verwelkomen. Als er een plek vrijkomt, is er geen sprake van first come, first serves. “We kijken naar het hele plaatje, inclusief natuurlijk het dossier van artsen met wie we overleggen. Wat is de zorgvraag? Is iemand bedlegerig of verward? Hoe is de situatie thuis? Zijn er mantelzorgers en zo ja, wat kunnen zij nog aan? Een van ons gaat op bezoek, thuis of in een ziekenhuis, voor een intakegesprek. Dan vloeien er vaak veel traantjes. Zelf ben ik ook altijd geraakt door het verhaal. Lastig is het ook als wij het te vroeg vinden voor opname en de patiënt of de familie niet.”

Geen hersteloord

De regel is dat mensen pas naar het Veerhuis mogen verhuizen als ze een levensverwachting hebben van maximaal drie maanden. Daar moeten Marius en Marianne zo consequent in zijn als menslievend mogelijk is, anders loopt het systeem vast en vervuilt de wachtlijst verder. Marius: “Als iemand gestaag achteruitgaat, maar wel wat langer tijd nodig heeft, zeggen we niet: maak het laatste stuk maar ergens anders af. Het komt wel af en toe voor – vorig jaar vier keer – dat een bewoner weer weg moet omdat de dood te ver uit het zicht raakt. Dat ligt in zekere zin ook aan ons. Mensen komen vaak uit een lastige situatie: weinig mantelzorgers en haperende thuiszorg waardoor ze niet medicijnvast zijn en zich onveilig voelen. Dan komen ze in het Veerhuis, waar vierentwintig uur per dag zorg, liefde en aandacht is, en knappen ze zienderogen op. Soms in die mate dat er een andere oplossing moet komen. Wij zijn geen herstel­oord en geen verpleeghuis.”

Het omgekeerde gebeurt overigens ook, zegt Marianne. De kortste opname duurde een uur. Een oude mevrouw uit Buitenveldert die lang werd verzorgd door een bejaarde zus voor wie dat eigenlijk te zwaar was, kwam binnen, ging op het bed zitten, zei dat het zo goed was, kroop na een douche ontspannen onder de dekens en sliep meteen voor altijd in.

In 2022 had het Veerhuis 52 opnames. Geen van deze bewoners leeft nog, zegt Marius. Het overgrote deel had een vorm van kanker. Hij hangt net op met een arts die een plek zoekt voor een patiënt. Ze kan niet meer naar huis en in het ziekenhuis kan ze ook niet blijven. Aan het einde van het gesprek uiten ze hun bezorgdheid en verontwaardiging over het dreigende besluit van zorgverzekeraars om de nachtverpleging in hospices niet meer te vergoeden. Dat zou een ramp zijn.

Boekhouder Ferdinand geeft een beetje inzicht in de financiële huishouding. Het Veerhuis is een stichting die voor een derde van de begroting leunt op sub­sidie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Dat komt uit op zo’n drieduizend euro per opname, (het verschilt elk jaar enigszins). Zorgverzekeraars vergoeden de zorg van huisartsen die langskomen en de verpleegkundigen verbonden aan een thuiszorgorganisatie. Daarnaast betalen bewoners een eigen bijdrage van zestig euro per dag. Ben je goed bijverzekerd, dan krijg je daar soms veertig euro van terug. Kun je het juist niet betalen, dan mag je toch komen en wordt iets anders afgesproken. Soms springt de Obrechtkerk bij. Hoe dan ook is dit hos­pice – een van de driehonderd in Nederland – voor een kwart van zijn noodzake­lijke inkomsten afhankelijk van giften, donaties en legaten. En van de vijfenzeventig vrijwilligers niet te vergeten, die intensief worden getraind door de coör­dinatoren en verpleegkundigen.

Alle vijfenzeventig vrijwilligers van het Veerhuis dragen een naambordje. Beeld Dingena Mol
Alle vijfenzeventig vrijwilligers van het Veerhuis dragen een naambordje.Beeld Dingena Mol

Strijkgeur

Marius en Marianne zeggen het keer op keer: zonder de fantastische vrij­willigers – vrouwen en mannen (twintig procent) van tussen de vijfentwintig en de vijfentachtig – kon het Veerhuis niet bestaan. Ze hebben het geluk ook daar een wachtlijst voor te hebben. En dat terwijl er best veel van hen wordt gevraagd: van de was, de strijk en vuilniszakken buiten zetten tot helpen met douchen, medicijnen aanreiken en na de dood helpen met de laatste verzorging. Twee keer per week vier uur een dienst draaien is een voorwaarde – de helft meer dan gebruikelijk is in de hospicewereld.

Marianne: “Als je dat vertelt bij andere hospices zeggen ze: twéé diensten? Dan loopt ons halve bestand weg, en we hebben al een tekort. Hier trekt de verantwoordelijkheid die je krijgt juist aan. Mensen worden vaardiger. Dat verstevigt het plezier in het werk en de betrokkenheid bij elkaar en de bewoners.”

Tekenend is wat vrijwilliger Anne zegt over strijken. Dat doet ze soms op de kamer bij een bewoner die zin heeft in een gesprek. Door de kenmerkende strijkgeur, opstijgend uit het schone wasgoed, komen vaak verhalen over vroeger los.

Dat de Veerhuisfamilie niet bestaat uit ­losse eindjes is merkbaar in de sfeer. Er hangt geen grafstemming. Een lichtzin­nige toestand is het natuurlijk ook niet, maar als je in de keuken van het Veerhuis wordt neergezet zonder te weten waar je bent, moet je wel een blok beton zijn wil je niet meteen voelen dat je op een bijzonder mooie plek bent. Je voelt de dood hier overal, van de snoeptrommel in de woonkamer tot de tuinpoort, maar dat is niet griezelig. De meeste bewoners hebben aanvaard dat ze aan hun laatste hoofdstuk bezig zijn. Dat wil niet zeggen dat ze staan te trappelen (soms wel), en ze willen er ook lang niet allemaal over praten, maar de dood mag hier wonen als deel van het leven; dat geeft ruimte en diepte. Natuurlijk is er pijn en verdriet, maar het is er ook heel knus. En vrolijk – er wordt hier veel gelachen.

Aan de lunchtafel, waar ook de zoon van een oud-bewoner aanschuift die een tas overgebleven medicijnen van zijn vader komt halen, vertelt Marius een ­verhaal van vrijwilligster Irene van een paar maanden terug. Een mevrouw zou gesedeerd worden, maar ze wilde graag eerst nog een geestelijk verzorger spreken. Die werd gebeld. Hij zou zo snel mogelijk langskomen. Even later ging de bel. Irene deed de deur open. Een ras-Amsterdammer stapte over de drempel met de woorden: “Ik kom voor de verlichting.” Fijn, dacht Irene, de geestelijk verzorger heeft er echt vaart achter gezet. Ze bracht de man naar de kamer van de stervende. Daar keek de elektricien gek van op; hij dacht alleen de lampen in de gang te moeten repareren. Iedereen in een deuk, ook de bewoner en haar familie.

Een wonder in de tuin

Marianne loopt mee naar kamer 1. Belinda staat naast het bed en heeft Dirkjes hand vast. Ze ligt nu op haar linkerzij met haar ogen dicht. Haar adem is wat onregelmatig, maar wel rustig. Op gedempte toon zegt Belinda tegen Marianne: “Haar dochter uit het buitenland belde net. We hebben de telefoon bij Dirkjes oor gehouden en toen heeft ze een gedicht voorgelezen. Het was heel mooi.” Marianne gaat ook naast Dirkje staan en legt even een hand op haar schouder. Als Dirkjes zoon weer binnenkomt na een rondje buiten vraagt ze of hij iets nodig heeft. Dat is niet zo.

null Beeld Dingena Mol
Beeld Dingena Mol

In de keuken is intussen de afscheids­taart van Eva gearriveerd, gemaakt door een vriendin van dochter Jildou. Het is een vruchtenslof met kleine veertjes van chocola verspreid over de slagroom. Eva komt de keuken binnen, in een rolstoel maar met kaarsrechte rug. “Er gebeurt een wonder in de tuin,” zegt ze opgetogen. “De groene parkiet voert de duiven. Vanuit het vogelhuisje kijkt hij steeds of er een duif onder zit. Als dat zo is, laat hij iets lekkers vallen.”

Eva ziet er niet ziek uit. Het haar mooi gekapt. Subtiel opgemaakt. Slank, maar niet mager. Schalks trekt ze een wenkbrauw op. “Ik heb eindelijk de benen die ik mijn hele leven wilde.” Dan vertelt ze over de heerlijke laatste avond die ze had met haar kleinkinderen: kaassoufflés en afleveringen van Mr Bean in de woonkamer van het Veerhuis. Vanavond eet ze met haar dochters, van wie er daarna eentje blijft logeren. Daar verheugt Eva zich ook op. Bang voor morgen is ze niet. “Ik kijk ernaar uit. Zonder pijn en aftakeling ga ik naar een andere dimensie. Dat ik me zo goed voel, heb ik grotendeels aan het Veerhuis te danken. De mensen, de sfeer, het licht en het gebouw vormen een systeem dat leven in alle facetten mogelijk maakt tot je sterft. Je krijgt bakken vol ­liefde over je uitgestort. Ik heb weleens gezegd: ik ben hier gewoon drie maanden verliefd geweest, op iedereen.”

Gewoon geliefden

Een paar dagen later ligt het huis er heel anders bij. Dirkje is weg. Eva ook. Kamer 3 wordt in orde gemaakt voor een ernstig zieke vrouw wier man de 24-uurszorg niet meer aankan.

Fried is een eind verder in zijn laatste hoofdstuk. Het verlangen naar water begint wat minder te worden. Hij krijgt een naaldje van Belinda in zijn arm zodat hij ’s avonds wat slaapmiddel kan krijgen. “Eén naald?” vraagt Fried. “Eentje, ja. Ze zijn duur genoeg. Komt ie.” Fried draait zijn gezicht naar haar toe. “Was dat het? Ik heb niks gevoeld.” Belinda lacht breeduit. “Goed zo, daar sta ik om bekend.” Dan vraagt ze of hij even in de tuin wil zitten omdat het weer zo lekker is. Ze haalt Frieds trainingsjack uit de kast en installeert hem onder twee wollen dekens buiten in de zon. Naast hem in de border trekt een van de tuinvrijwilligers halfvergaan winteronkruid uit de grond.

In kamer 3 woont nu Linda, een vrouw met een schattig meisjesgezicht. Ze heeft veel pijn, maar zij en haar vriendin Petra zijn blij in het Veerhuis. Hier kunnen ze nog een poosje gewoon geliefden zijn, niet steeds zieke en verzorger die heel veel koffie moet zetten voor al het bezoek. Ze hebben een verveeldag gepland zoals ze die thuis ook altijd hadden. Samen op de bank of in bed, geen contact met de buitenwereld, een lekker domme film en veel eten.

Kookploegvrijwilliger Diederik is op pad om een borrelplank voor ze bij elkaar te sprokkelen: een worstje van Brandt & Levie, brood van Le Fournil in Zuid en andere favoriete lekkernijen. Zullen we eerst nog naar buiten, stelt Petra voor, even aan het water in het zonnetje zitten. Dat wil Linda. Een vrijwilliger zoekt het zachtste kussentje voor in de rolstoel. Marius en Marianne zwaaien naar hen vanuit het kantoor, allebei in de weer voor mensen op de wachtlijst die niet meer kunnen wachten.

In de lucht hangen nog de woorden van Eva: “Het Veerhuis is het voorportaal van de hemel.”

De naam van Dirkje is om privacy­redenen gefingeerd.

null Beeld Dingena Mol
Beeld Dingena Mol

Wilt u belangrijke informatie delen met Het Parool?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van Het Parool rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@parool .nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden