PlusReportage
Michael Jardine (72) houdt de straten rond het Bos en Lommerplein schoon - ‘Wij geven het goede voorbeeld’
Michael Jardine (72) houdt al acht jaar samen met collega Charles de straten rondom het Bos en Lommerplein schoon. In de buurt zijn de mannen inmiddels een bekend gezicht, en altijd in voor een praatje.
Het is een non-descripte witte deur in een hoek van de overdekte winkelpassage aan het Gulden Winckelplantsoen. Een deur die je als voorbijganger nauwelijks registreert en als je dat al doet, vermoed je dat hij zelden opengaat. Buurtbewoners en vaste supermarktklanten weten wel beter. Achter die deur, vlak naast Albert Heijn, schuilt het kleine hoofdkwartier van de prikploeg Bos en Lommer. Een wat ruimhartige term voor de twee mannen die sinds oktober 2014 twee dagdelen per week de straten rondom het Bos en Lommerplein schoon houden: Michael Jardine en Charles van der Meulen (53).
Ooit bestond de prikploeg uit zes leden, nu gaan alleen zij nog op woensdag en vrijdag met een afvalgrijper de straat op.
Ruim voor elf uur staat de witte deur ineens half open. Aan de binnenkant zijn met zwarte viltstift telefoonnummers genoteerd van mensen die zorgdragen voor de ruimte rondom het kleine opslaghok: het schoonmaakbedrijf, de security van de winkelbeheerders en Michael Jardine van de prikploeg Bos en Lommer.
Met gebogen rug scharrelt Jardine in zijn zelfbenoemde ‘kantoortje’ tussen de schoonmaakspullen, kartonnen dozen en plastic tassen. Dikke jas, een oranje fluoriserend hes daarover. Koud tl-licht boven zijn hoofd. Onder zijn kin bungelt een mondkapje, op zijn hoofd een muts, met daar bovenop een zwarte pet, voorzien van de Amsterdamse Andreaskruisen.
In plaats van een afvalgrijper of vuilniszak haalt Jardine eerst een dikke ordner tevoorschijn. “Ja, je denkt: een beetje afval prikken – maar hier komt een hele administratie bij kijken.” Plechtig slaat hij de map open en wijst op handgeschreven uren en bedragen, op notities die doen denken aan het logboek van een zeeschip: ‘Winderig weer. Regen. Stormachtig. Koud.’ “Hierin houden we onze gewerkte uren bij. Het is in principe vrijwilligerswerk, maar vanuit het buurtbudget krijgen we een kleine vergoeding van drie euro per uur. Bij heel slecht weer spreken we van onwerkbare dagen; dan kunnen we de straat niet op.” Zijn vinger glijdt langs de genoteerde uren. “Zoals je ziet, werkten Charles en ik de laatste tijd minder. We moesten een paar keer naar het ziekenhuis of de huisarts.”
Jardine tilt zijn voet op. “Ik had een ontsteking aan mijn voet en hield vocht vast. Van de gemeente kregen we eerder dit jaar nieuwe werkschoenen. Heel goed bedoeld, maar ik moet ze helaas teruggeven. Ze zijn te zwaar aan mijn voeten. Ik kan daar op mijn leeftijd niet meer op lopen.” Daarom draagt hij vandaag zijn gympen, klaar om de straat op te gaan.
Vergroeid
Jardine woont sinds 1987 op driehoog in de Schaapherderstraat in Bos en Lommer. Hij is verknocht aan zijn buurt. Als uitleg pelt hij zijn muts van zijn schedel, doet zijn pet af en onthult zijn kale hoofd: “Kijk maar, mevrouw. Ik kom uit Suriname, maar zie ik er zo uit? Nee, ze denken dat ik een Turk of Marokkaan ben. Ik ben op ze gaan lijken. Dat zegt toch genoeg? Ik ben met de buurt vergroeid geraakt.”
Jardine stoorde zich aan de grote hoeveelheden zwerfvuil in zijn geliefde wijk en meldde zich acht jaar geleden aan bij de prikploeg Bos en Lommer. Die wordt betaald uit het buurtbudget dat Stadsdeel West voor verschillende wijken ter beschikking heeft. Bewoners kunnen zelf een plan indienen om hun buurt te verbeteren en zo in aanmerking komen voor een kleine subsidie.
Normaal gesproken zijn Jardine en Van der Meulen om elf uur al begonnen met de schoonmaak, maar vandaag is collega Van der Meulen er na ruim een kwartier nog altijd niet. Jardine grijpt een oude Nokia uit zijn broekzak om hem te bellen. Geen gehoor, voicemail. “Misschien is hij in het ziekenhuis. Hij is patiënt. Vroeger is hij in elkaar geslagen op de Dam. Zijn moeder is activist,” verklaart Jardine. Hij zal die beknopte samenvatting van het leven van zijn vriend die dag vaker herhalen.
Tijdens het wachten wijst hij op de drinkpakjes die ze in een doos hebben verzameld. “Die geven mensen ons als bedankje, voor onderweg. We krijgen soms ook een saucijzenbroodje.”
Erachter ligt een stapel gevonden Panorama’s. “Mijn collega zou ze meenemen. Hij leest graag. Zijn moeder is activist.”
Ruig werk
Om de tijd te doden demonstreert Jardine hoe hij de lift met een sleutel aan- en uitzet. Hij beheert de sleutel en kan altijd inspringen als het nodig is. Tegen een ongeduldig wachtend meisje achter hem, terwijl hij morrelt aan het slot: “Even hoor, even hoor.”
“Ook als er een storing met de lift is, bel ik meteen. Anders moeten oudjes de trap op of omlopen. Zo help ik de mensen in de buurt.”
De bedaarde klusjes staan in schril contrast met het ruige werk waarmee hij in de jaren zeventig en tachtig zijn geld verdiende. Jardine, die in die tijd vanuit Suriname naar Amsterdam verhuisde, werkte 25 jaar als portier op de toen beruchte Zeedijk. Destijds het domein van seks, drank, verboden middelen en criminaliteit. “Het was heel anders dan nu: een en al drugs. Ik hield de boel in de gaten en was de enige die er niet aan deed. Om me heen zag ik jonge mensen in hun armen spuiten, hun leven kapotmaken.” Met een wegwerpgebaar: “Die tijd ligt ver achter me.”
Hij werkte daarna bij zorgorganisatie HVO-Querido. “Ik hielp er mensen die het moeilijk hadden, zoals verslaafden en psychisch gestoorden. Dat sociale zit wel in me.”
Als Van der Meulen niet meer komt opdagen, besluit Jardine alleen op pad te gaan en onderweg bij hem thuis aan te bellen. Hij is nog geen minuut onderweg of treft op straat al een enorme stapel karton aan, te groot voor de vuilcontainer. Zuchtend: “Dit moeten ze scheuren, maar blijkbaar hebben mensen daar geen tijd meer voor. Wij halen dit niet weg. Handhaving houdt zich ermee bezig. Ze fotograferen de adressen en die mensen krijgen een boete.”
Zijn blik glijdt naar een put die bezaaid is met papiertjes en verlepte rozen. “Daar krijg je verstoppingen van.” Met een zucht: “Ze gooien het maar neer. Mensen moeten worden opgeleid om hun troep in de vuilnisbak te gooien.”
Opvoeding
Jardine speurt de straat af. “Sigarettenpeuken doen we niet, daar is geen beginnen aan. Mijn collega is punctueler dan ik. Die pakt álles. Ik kijk er soms doorheen.”
Ook in de bloembakken wordt veel gedumpt, weet hij. Hij heeft er regelmatig bankpasjes en portemonnees gevonden. Die brengt hij naar het Bureau Gevonden Voorwerpen of stopt ze in de brievenbus van de bank. Op een snoepwikkel en een kassabon na vindt hij dit keer weinig in de bakken. “Het wordt steeds netter en schoner,” constateert hij. “Hier is opvoeding geweest, mensen weten hoe het moet. Zien doen, laat doen. Wij geven het goede voorbeeld. En als je iemand ziet schoonmaken, ben je wel gek als je dan alsnog iets op straat gooit.”
Over zijn schouder draagt Jardine een roze boodschappentas waarin hij plastic flessen stopt.
“Die neem ik mee, want ze brengen statiegeld op. Dat is onze fooi.”
Een sliert verkreukeld wc-papier wappert achter hem aan als hij zijn neus snuit. De wind rukt het uit zijn hand. “Je verliest je eigen zwerfvuil!” roept iemand. Achteloos kijkt Jardine om en raapt het op: “Ach, it’s all in the game!”
Onderweg mompelt hij voor zich uit. “Het stikt in deze straat van de groentewinkels en kappers. Kijk, de zoveelste barbier. Maar ja, die mensen moeten ook leven. Het multiculturele vind ik mooi in deze buurt. Je begrijpt elkaar soms niet en toch weer wel. Het lost zichzelf altijd weer op. Hoe? Misschien door de Heer daarboven.”
Jardine is van huis uit katholiek en draagt een witte rozenkrans met een kruis om zijn nek. “Die is van mijn oma geweest. Ik voel me er veilig mee. Ieder heeft zijn eigen geloof. Ik ga met mijn kruis ook gewoon de boekwinkel in van de man die Korans verkoopt. We respecteren elkaar.”
‘De liefste pa’
Het is alsof Jardine niet alleen de straat schoon houdt, maar ook de voorbijgangers van wat glans voorziet. ‘De liefste pa van de straat’ noemen buurtbewoners hem. De caissière van de Dirk van den Broek, de marktmeester, een Surinamer met zwarte hoed en donkere zonnebril, een ouder echtpaar, studenten, moeders met kinderen, een groepje mannen in djellaba’s.
Een lach breekt door op hun gezicht als Jardine ze groet. Soms doet hij het uitbundig, soms wat afwezig, als hij zich tegelijkertijd op een weg dwarrelend papiertje concentreert: ‘Morning, morning.’
Voor de eigenaresse van de fotowinkel brengt hij een fles water mee. “Ze zit daar de hele dag alleen, snap je. Het draait allemaal om contacten. Contacten zijn belangrijk; dat moet je goed onthouden. Oké, right on, right on.”
Nooit spreekt hij mensen aan op hun foute gedrag. “Dat is mijn taak niet. Je kunt er problemen mee krijgen. Ik zie natuurlijk veel om me heen, maar het enige wat ik kan doen is handhaving of de politie bellen.”
Bij het huis van zijn vriend Charles houdt hij stil. Na drie keer bellen doet die nog altijd niet open. “Misschien slaapt hij nog. Er kan ook iets gebeurd zijn. Je weet het niet. Hij is patiënt. Hij is in elkaar geslagen op de Dam en zijn moeder is een activist. Dit is niks voor hem. Hij kan in het ziekenhuis zijn.”
“Afkloppen maar,” mompelt hij en tikt met zijn knokkels tegen de deurpost. Nog een keer haalt hij de moeder van Van der Meulen aan. “Ze is 81 en een activist. Niet alleen hier, maar ook in het buitenland.
Ze is in Suriname geweest voor de protesten tegen de Decembermoorden en in Zuid-Amerika. Een bekende activist.”
Jardine steekt de Bos en Lommerweg over om de overkant van de straat schoon te maken. “Dan maar op de solotoer.”
Als een gids maakt hij zijn gezelschap wegwijs in de wereld van het stadsvuil. “We naderen straks de ING. Daar krioelt het van de bonnetjes van het pinnen. Bij de groenteboeren vind ik vaak witte, plastic tasjes. Die neem ik voor mezelf mee. Ik doe er mijn afval in, want een vuilniszak is te groot voor mij alleen.”
Beveiligingscamera’s
Hij maakt een rondje door de Dirk van den Broek omdat mensen daar soms flessen laten liggen, die hij voor het statiegeld kan gebruiken. Maar er is nog een reden. “Er hangen beveiligingscamera’s en dan kom ik op beeld. Zo maak ik kenbaar dat ik er ben. Niemand zal erop letten, maar voor mij is het een bewijs dat ik heb gewerkt. Bij de gemeente op het Bos en Lommerplein doe ik het nog een keer. Dan is het maar vastgelegd.”
Aan het einde van zijn dienst ligt ook het Bos en Lommerplein er weer brandschoon bij. Hij weet dat het over een paar uur alweer anders kan zijn. “Toch voel ik me er prettig bij dit te doen. Ook als ik niet werk, raap ik afval van straat. Het is een verslaving. En ik zie veel, want ik ben bijna de hele dag buiten. Binnen op driehoog word ik gek.”
Hij stapt door. “Je mag nooit iemand overslaan. Iedereen verdient aandacht.” Hij bedoelt daarmee het Buurtteam aan het Bos en Lommerplein, dat de prikploeg een plek biedt om naar het toilet te gaan en koffie te drinken. “Daar zijn we blij mee,” zegt hij, terwijl hij uitrust op een muurtje.
Straks alleen nog naar Stadsloket West. Een bliksembezoek. Alleen voor de camera. Beveiligers zullen hem zien staan. De man van 72 jaar in zijn oranje hes, een grijper in zijn hand. Hij maakte vandaag de straten schoon. Het is vastgelegd en niet onopgemerkt gebleven.
Allemaal aan de prik
Steeds meer bewoners helpen zelf met prikstokken afval en zwerfafval in hun buurt op te ruimen. In Amsterdam-West zijn naast de Prikploeg Bos en Lommer nog achttien bewonersinitiatieven die gericht zijn op het schoonhouden van straten, pleinen, buurten en parken. Voorbeelden van dergelijke acties zijn ‘Heb je effe?’, ‘Mercatorstraat Mooi’, ‘Pannenkoek voor een prikkie’, ‘Zakkie voor een bakkie’ en ‘Fluwelen Ortelius’.