PlusExclusief

Meneer Bubberman bleef doen wat hij het liefst deed en waarmee hij altijd alles had opgelost: lopen

Frans Bubberman maakt oeroude rotstekeningen op een monoliet zichtbaar met wit krijt. 

 Beeld
Frans Bubberman maakt oeroude rotstekeningen op een monoliet zichtbaar met wit krijt.

Annejet van der Zijl verzamelt voor Het Parool verhalen die nog verteld moesten worden. Dit keer: Meneer Bubberman.

Annejet van der Zijl

Ooit introduceerde de Spaanse schrijver Carlos Ruiz Zafón het Kerkhof der Vergeten Boeken. Maar er is een nog veel treuriger begraafplaats, namelijk die van de (Nog) Niet Geschreven Boeken.

Iedere schrijver heeft ze: projecten die niet levensvatbaar bleken, niet van de grond kwamen of simpelweg verdrongen werden door andere. Ik kom ze nog weleens tegen als ik mijn bureau opruim, in de vorm van mapjes waarop staat: ‘De Fluwelen Oorlog’ of ‘Meneer Bubberman’.

Ach, denk ik dan: meneer Bubberman – wat ben ik blij dat ik hem nog heb ontmoet. Ik leerde hem kennen in café Thijssen aan de Lindengracht, een jaar of wat na het uitkomen van Sonny Boy. Hij had me geschreven dat hij foto’s had van De Dageraad, de Surinaamse katoenplantage waar de voorouders van Waldemar Nods, mijn mannelijke hoofdpersoon, vandaan kwamen. Zelf had ik tijdens mijn research ook geprobeerd daar te komen, maar alle toegangswegen waren toen al overwoekerd door de jungle of dichtgeslibd. Toch bleef ik nieuwsgierig naar hoe het er daar, op die plantage aan zee, uit zou zien. Dus maakte ik een afspraak.

Meneer Bubberman (‘zeg toch Frans’) bleek dertig jaar lang hoofd Bosbouw in Suriname te zijn geweest. Hij kon prachtig vertellen over zijn soms maandenlange trektochten door ‘het bos’, zoals hij de jungle op z’n Surinaams noemde. Op een van die tochten was hij op de restanten van De Dageraad gestuit en hij had daarvandaan de ijsselsteentjes meegenomen waarmee tot op de dag van vandaag de binnenplaats van het historische Fort Zeelandia in Paramaribo zijn bestraat.

Overigens, zei hij terloops bij ons tweede kopje koffie, was er nóg iets in mijn boek wat raakte aan zijn eigen geschie­denis. Op zijn zeventiende, in de winter van 1944, was hij samen met zijn oudere broer en vader door de Duitsers gearresteerd omdat ze wapens verborgen voor het verzet. Net als Waldemar Nods werden ze in november 1944 op transport gezet naar concentratiekamp Neuengamme in Noord-­Duitsland. Maar vlak voor de grens met Duitsland wist Frans samen met twee andere jongens met wie hij toevallig in de coupé zat, een deur open te krijgen en waren ze de voortrazende trein uit gesprongen, de duisternis in.

De jongens waren van het hoge talud afgerold, allemaal een andere kant op, en hadden vervolgens maar één gedachte gehad: weg hier. Vier nachten lang had Frans in zijn eentje door bezet en ver­duisterd Nederland gelopen, terug naar zijn moeder in Den Haag. Wat er van zijn medespringers was geworden, en of ze hun sprong überhaupt hadden overleefd – hij had geen idee.

Frans’ vader en broer kwamen na de oorlog niet meer terug. Beiden waren omgekomen in de hel die Neuengamme was. En hijzelf was blijven lopen, maar nu in de onmetelijke Surinaamse jungle, waar hij na zijn studie in Wageningen zijn droombaan had gevonden. Vaak nam hij op zijn tochten bezoekers uit Nederland mee. Tijdens een van die expedities – het zal ergens in de jaren zestig zijn geweest – zat hij met zijn gasten ’s avonds rond het kampvuur toen de oorlog ter sprake kwam. Hij vertelde over de sprong in het duister waarmee hij zijn leven had gered. Opeens keek een van de Nederlanders hem vanaf de andere kant van het vuur indringend aan. “Verdomd,” zei hij, “ik dacht al dat je me bekend voorkwam.” De man bleek een van zijn medespringers van toen te zijn.

Misschien was het logos, zoals de oude Grieken het noemen, misschien was het God – feit is dat iets ervoor zorgde dat het leven voor Frans die avond weer even helemaal goed kwam.

Voor mij was meneer Bubberman een held. In 1980 dwong de Boutersecoup hem zijn geliefde Suriname te verlaten. Kort daarna stierf zijn vrouw, veel te vroeg. En in de laatste jaren van zijn leven verhinderden gezondheidsproblemen hem datgene te doen wat hij het liefst deed en waarmee hij altijd alles had opgelost: lopen. Niets wist hem echter bitter te maken.

Tot op het allerlaatst keek hij de wereld in met de blijmoedigheid en de nieuwsgierigheid van de onbezorgde zeventienjarige die hij ooit was. “Ik ben niet bang voor de dood,” zei hij tijdens zijn laatste bezoek bij mij in mijn huisje aan de duinen. “Ik kijk naar die boom, ik kijk naar dat vogeltje en ik denk: die hebben toch evenveel recht om te bestaan als ik. Ik ben niet belangrijker dan zij. Ik heb een prachtig leven gehad en ik ben daar heel dankbaar voor.”

Mogelijk, denk ik nu, is dat boek over hem er daarom nooit gekomen. Als schrijver wil ik graag iets uit te zoeken hebben, iets recht kunnen trekken of zelfs goedmaken. Het verhaal van meneer Bubberman was dankzij hemzelf al rond genoeg – dat had mij helemaal niet nodig.

De verhalen van Annejet van der Zijl

Annejet van der Zijl verzamelt verhalen die troost bieden, rust, afsluiting of al die dingen tegelijk. Elke maand zal de schrijfster een nieuw verhaal een plek geven op Parool.nl. Heeft u een – liefst Amsterdams – weesverhaal voor Annejet? U kunt het haar sturen via haar website.

Wilt u belangrijke informatie delen met Het Parool?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van Het Parool rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@parool .nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden