PlusInterview
Kunstenaar Eli Content: ‘Ik was een behoorlijk gestoord jongetje’
Hij vond school maar niks, dus ging hij varen als kok op de grote vaart en leerde zichzelf schilderen. Dit najaar wordt kunstenaar en verzamelaar Eli Content (76) geëerd met een overzichtstentoonstelling in het Joods Historisch Museum. ‘Opvoeden? Ik kan nog geen hond opvoeden.’
In de oude Potgieterschool aan het Bilderdijkpark hangt de zware lucht van olieverf. Na vijftig jaar schilderen ruikt Eli Content het niet meer. Om hem heen: de chaos. Een atelier zoals een atelier moet zijn. Schilderijen tegen de muur, half uitgeknepen tubes verf op tafel. En overal boeken, op wankele stapels. In de hoek is nog net plaats voor een stoel (voor de gast) en een krukje (voor de kunstenaar).
Content schenkt instantkoffie. Op de eerste verdieping van het pand heerst de kunst, beneden zit sociëteit Het Open Huis voor alleenstaande vijftigplussers, met een biljart en een barretje. Thuishonk van de Eerste Amsterdamse Sjoel Vereniging. Hij slaat een boek open: een Franstalige atlas van de dermatologie. “Fascinerend. Ik ben heel erg gegrepen door afbeeldingen van menselijke ziektes. Vieze boeken met foto’s van huidafwijkingen vind ik spannend. Die mooie mensen die je in de Vogue ziet staan…”
Nepmensen?
“Gladgestreken en volgepompt. Hier om de hoek is een winkel waar je voor 100 euro per portie botox kunt krijgen. En voor 150 euro lipfiller. Daar zit ik naar te kijken als ik op de tram wacht.”
Stoot het u af?
“Nee, maar ik vind het wel raar.”
Ter begeleiding van uw tentoonstelling A Mensch in Galerie Onrust lees ik: ‘Content portretteert de mens inclusief diens tekortkomingen en inclusief de littekens die hij onderweg in het leven heeft opgelopen.’
“Zo zou je het kunnen zeggen, ja.”
Ik zie schilderijen met gebroken bakstenen op de randen.
“Pff, ja, dat is een ontdekking of zo. Zou het iets te maken hebben met de stenen die Joden op hun graven leggen? Het verwijst ook naar een kapotte wereld. Eerst schilderde ik abstract. Heel bewust, omdat ik dacht dat je volgens het tweede gebod geen afbeeldingen mocht maken. Als je ouder wordt zie je dat het ook anders kan.”
Ooit, voor de oorlog, was zijn vader vertegenwoordiger in vlees voor de firma Zwanenberg uit Oss en verkocht zijn moeder rookworst bij de Hema in de Linnaeusstraat. Pril geluk. Ze trouwden in 1942 in de Hollandsche Schouwburg, omdat het stadhuis tegen die tijd door de Duitse bezetter al tot verboden gebied voor Joden was uitgeroepen. Vlak daarna namen ze de benen.
“Mijn moeder vertrouwde het niet,” zegt Content. “Die heeft mijn vader opgestookt. Ze zijn via België en Frankrijk in Zwitserland uitgekomen. Moet je voorstellen: een vrouw die nooit verder was gekomen dan Zandvoort. Alleen mijn vader sprak een beetje Frans, want die had een paar jaar op de hbs gezeten.”
“Ik heb een foto van het huwelijksfeest. Het was spertijd, dus niemand kon naar huis. De hele nacht zat de familie te kaarten en te kletsen. Op die foto zie je een tafel vol mensen plezier maken. Jonge mensen en oude mensen. Daarvan waren drie jaar later alleen mijn ouders over.”
Gelooft u in God?
“Ja.”
Ik kan me voorstellen dat je denkt…
“God bestaat niet? In het jodendom wordt gezegd dat Hij meehuilde met de kinderen en dat Hij er altijd was. Dat Hij niet ingreep… Tja, daar heb ik geen verstand van.”
Hij rommelt in een stapel boeken, waaruit hij na een tijdje zuchtend een bundel van Gerrit Achterberg opdiept en het gedicht Code openslaat:
Het is, in ’t vers, de figuratie: God,
te vinden met de letters g, o, d,
in deze volgorde, maar niet per se,
ook andere formaties kunnen dat.
Content: “Echt fantastisch hoe hij dat zegt. Maar als je me nou vraagt: wat is God? Dat weet ik niet. Ik ben ook niet zo religieus dat ik op zaterdagen niks doe. Ik bezoek ’s ochtends de synagoge, maar als het even kan, ga ik daarna naar mijn atelier.”
Uw vrouw Karina, onder de schrijvers-naam Karina Schaapman bekend van Het Muizenhuis, zegt dat u haar al vijftien jaar lang elke dag een handgeschreven liefdesbrief schrijft.
“Met een mooi kaftje erom en een hart achterop. Een liefdesbrief, maar ook een dagboek. Ik vertel haar over wat ik aan het doen ben en wat ik denk. Ik schrijf graag. Soms is het een lange brief, soms wat korter.”
Bent u zo’n hopeloze romanticus?
“Karina is het beste wat me ooit is overkomen. De liefde van mijn leven. Haar warmte, wat ze kan maken. Op een bepaald moment lag er op de eettafel een enorme vrouw, gemaakt van stof en wol. Fantastisch. De mot kwam erin, dus toen moesten we het weggooien. Zonde, het bestaat alleen nog als foto. Karina is hors concours. Dat is misschien pijnlijk om te horen voor de andere vrouwen in mijn leven, maar ja…”
U heeft er tot uw zestigste op moeten wachten.
“Ja, zo gaat dat. Ik kende haar al wel van het schoolplein. Om eerlijk te zijn: ik vond het een beetje chagrijnige mevrouw met haar bomberjackie. Nogal bijdehand. Ze liep altijd langs café De Pels als ik daar zat, op weg naar café De Zwart. Maar toen we eenmaal aan de praat raakten, sloeg de vlam in de pan.”
“Ik vond mijn jeugd afschuwelijk,” zegt hij opeens. “Ik was een behoorlijk gestoord jongetje. Agressief, knokken. Je kon niet zo veel tegen mij zeggen of ik sloeg erop los.”
Waarom?
“Toen mijn ouders terugkwamen na de oorlog was de wereld er niet aardiger op geworden. Op straat werd ik uitgescholden voor vuile rotjood. Of er werd aan je gevraagd waarom je nog niet was vergast. Ook hier had de Duitse propaganda zijn werk gedaan. En nog is het antisemitisme niet weg. Ik kom het altijd weer tegen, ook bij nette Nederlanders.”
“Een paar jaar geleden zat ik met Karina in de trein en hoorde ik een jongen zeggen: een goede Jood is een dode Jood. Ik ben op hem afgestapt: ‘Moet je een klap op je bek hebben, man?’ Ze werden stil en liepen weg. Nog een geluk dat ik zelf geen klappen kreeg.”
Hoe was het voor uw ouders?
“Die kregen bij terugkomst een rekening van 22.000 gulden. In Zwitserland hadden ze op de ambassade een brief moeten ondertekenen waarin stond dat ze alles zouden terugbetalen wat ze tijdens hun verblijf in de vluchtelingenopvang nodig hadden aan kleding, voedsel en verblijf. Anders moesten ze het land uit.”
“Mijn vader heeft na de oorlog nog een brief geschreven dat hij geen geld had en Joods was. Maar betalen moest hij. Ik ben er pas achter gekomen nadat mijn stiefdochter Lili een stuk had geschreven over hun vlucht en in het archief was gaan zoeken. Daarin kon ze alles terugvinden.”
Waarom hebben uw ouders het zelf nooit verteld?
“Je vertelt toch niet alles aan je kinderen? Ik weet alleen dat er altijd ruzie was over geld. Mijn vader rookte graag een sigaar. Dat was volgens mijn moeder te duur.”
Heeft u nooit de behoefte gehad om ze te bevragen over de oorlog?
“Mijn vader vertelde soms over de familie, maar mijn moeder zei nooit iets. Die had de deur naar het verleden gesloten. Ze schaamden zich dat ze zich in leven hadden gehouden en hun ouders in de steek hadden gelaten. Dat is niet zo raar, toch?”
“Ze woonden na de oorlog tegenover Carré, aan ‘het gat van de Amstel’, maar mijn vader kon de herinneringen niet meer verdragen, dus verhuisden we naar Hilversum. Er kwamen alleen Amsterdamse Joden over de vloer. Met anderen gingen we niet om. Dat was angst. Tijdens de Hongaarse Opstand werd in 1956 in Amsterdam Felix Meritis bestormd, omdat daar het hoofdkantoor van de communisten zat. Op straat werd er geroepen: ‘Dood aan de Joden’.”
Ging u graag naar school?
“Daar had ik dus geen zin in. Ik vond het zo dom allemaal. Ik heb leren lezen schrijven en een beetje rekenen. Dat was het wel. Mijn vader zei: ‘Ga maar in de slagerij werken, dan kun je altijd je brood verdienen.’ Dat heb ik gedaan en daarna ben ik gaan varen, als kok op de grote vaart. Maar eigenlijk wilde ik naar Israël.”
Waarom?
“Omdat het de plek was waar Joden zich niet zomaar op hun bek lieten slaan. Je kunt ook zeggen: het beloofde land. Ik was achttien en heb er in het leger gezeten en in een kibboets gewoond. Na drie jaar begon ik eenzaamheid te voelen. Ik miste mijn ouders. En, heel gek, ik miste de Nederlandse taal, terwijl ik juist zo blij was dat ik uit Nederland weg was.”
Hoe kijkt u nu aan tegen Israël?
“Ik ben het niet eens met wat daar gebeurt, maar doe het eens anders? Ik heb zelf nooit in een oorlog gezeten. Godzijdank niet. Oorlog is niet leuk, hoor. Ik denk weleens dat heel Israël bestaat uit getraumatiseerde mensen. Maar wat ze ook doen, hoe slecht en stom ze het ook doen, ik ben blij dat Israël bestaat. Dat er een plek is waar ik altijd naartoe kan.”
Vindt u het vervelend om te boek te staan als een Joodse kunstenaar?
“Helemaal niet.”
Wat is dat, een Joodse kunstenaar?
“Een kunstenaar die Joods is, hahaha.”
Zit het hem in de inspiratie?
“Het heeft natuurlijk te maken met waar ik vandaan kom. Met de oorlog, met hoe mensen hun mond tegen je opentrekken. Ik kan wel doen alsof ik niet Joods ben, maar ik ben het. Toen ik in 1943 in Zwitserland werd geboren wilde mijn vader mij Elia noemen, naar mijn grootvader Eliazer. Het werd Eddy Elia. Mijn ouders hadden het er moeilijk mee. Mijn vader heeft na de oorlog mijn twee broers niet laten besnijden, omdat je dan kon zien dat het Joodse jongetjes waren. Hij wilde ze redden van de ondergang.”
Opnieuw duikt hij zijn stapels boeken in om terug te komen met Au Commencement dat hij in 2016 maakte voor de beroemde Franse uitgeverij Gallimard: de schepping van de wereld volgens Eli Content. Silhouetten van menselijke figuren, vogels, planten, zonnen, manen en sterren in zwart-wit, fel rood en geel. En overal letters uit het Hebreeuws alfabet. “Volgens een oud Joods verhaal kon God de wereld pas scheppen nadat hij eerst de letters had geschapen. Want waar moet je beginnen zonder taal? Echt te gek vind ik dat. Ik ben verliefd op die letters.”
Was u niet liever dichter geworden?
“Ik had een groot dichter willen worden, maar toen ik mijn werk naar De Bezige Bij stuurde, zeiden ze dat ik er eerst maar eens punten en komma’s in moest zetten. Ik dacht: met schilderen kan ik tenminste zelf uitmaken hoe het eruitziet. Met taal blijf je toch afhankelijk van woorden. Je kunt wel een keer ‘psjt trr grr krr pfroe’ opschrijven, maar daar gaat de lol ook snel vanaf.”
Hij verontschuldigt zich voor zijn stem: hees en zacht. Stembandkanker. Alweer twintig jaar geleden werd hij erdoor getroffen, maar door de bestraling raakte hij gaandeweg zijn stem kwijt. Afgelopen mei, na de dodenherdenking op het Beukenplein, zakte hij thuis in elkaar. Bleek hij een ernstige longontsteking te hebben opgelopen. Hij is behoorlijk vermagerd en sindsdien is hij sneller moe.
Bent u bang voor de dood?
“Nee.”
U moet uzelf bewust zijn geworden van uw sterfelijkheid.
“Ik heb al een paar keer in mijn leven gedacht dat ik doodging. Dat is heftig. Dat je denkt: dit is het einde, heb ik het wel goed gedaan? Wie heb ik pijn gedaan? Wie heb ik allemaal in de steek gelaten?”
Relaties?
“Ja, relaties die ik afbrak.”
Hoe wilt u worden herinnerd?
“Als een aardig iemand.”
Niet als een belangrijk kunstenaar?
“Ik doe wat ik kan. Misschien wil ik worden herinnerd als iemand die zichzelf telkens weer probeert te vernieuwen. Ach, iedereen moet het na mijn dood zelf maar bedenken. Wat moet ik dan? Mijn graf uitkomen als het de mensen niet bevalt?”
Het Joods Historisch Museum eert u binnenkort met een overzichtstentoonstelling over de afgelopen veertig jaar. Een moment om terug te kijken?
“Nou, ik hoop nog wel een tijdje door te kunnen schilderen. Ik heb alweer tig schilderijen gemaakt. Allemaal nieuw.”
Bij u thuis speelde kunst geen rol.
“Nee.”
Hoe word je dan toch kunstenaar?
“Ik denk dat je, als je niet wilt zijn zoals de rest, vanzelf op zoek gaat naar wat je dan wél wilt zijn. Dat vond ik bij steendrukkerij de Jong & Co in Hilversum. Die toonde moderne kunst. Je had in die tijd Cobra, met Karel Appel. En Pablo Picasso, een lichtend voorbeeld. Die man kon alles. Ik weet ook nog dat ik een bundel gedichten had van Hugo Claus, Paal en perk, met tekeningen van Corneille. Geen idee waar het over ging, maar ik vond het fantastisch. Al doende ben ik zelf gaan schilderen.”
Als autodidact?
“Ik heb alles uit mezelf gehaald.”
Bij de overzichtstentoonstelling komt ook een ruimte voor kinderen.
“Op de zolder, ja. Ik heb al vaker dingen gedaan voor het Kindermuseum. Dan knipte ik poppen uit, die de kinderen beschilderden. Daar bouwden we dan een loofhut mee. Nu willen ze vijftig poppen ophangen en de kinderen uitnodigen om er nieuwe bij te maken. Zo wordt het steeds voller.”
Hoe belangrijk zijn kinderen voor u?
“Ik ben dol op ze. Het zijn fantastische mensen, totdat ze niet meer in sinterklaas geloven. Dan gaan ze ons nadoen, de grote mensen.”
U heeft geen kinderen van uzelf.
“Toen ik 25 was, heb ik een doodgeboren kind gehad. Dat gebeurt.”
Denkt u daar nog vaak aan?
“Ik stel me weleens voor dat ik een dochter heb van in de veertig. Maar dat is natuurlijk niet zo. Het mocht niet zo zijn. Ik heb wel twee kinderen grootgebracht, van wie ik veel hou. Van een vrouw wier man overleden was. Tot hun zestiende. Toen ben ik weggegaan en ben ik iets met Karina begonnen.”
Mist u het vaderschap?
“Nee.”
Kinderen opvoeden was genoeg?
“Nou, opvoeden? Ik kan nog geen hond opvoeden. Weet je wat opvoeden is? Dat je ze elke keer vertelt dat ze niet met hun vinger in hun neus mogen zitten en niet met hun armen op tafel mogen tijdens het eten. Dat interesseert me niet.”
Volgens Karina heeft u een enorme leeshonger.
“Ik ben van de messiaanse beweging: ik moet mensen aan het lezen krijgen.”
Hangt u daarom bij u thuis aan de Weesperzijde elke twee weken een gedicht achter het raam?
“Toen ik er veertig jaar geleden mee begon, vroeg mijn broer: gaat het wel goed met je? Er hangt nu een prachtig gedicht van Hans Faverey over de vraag hoe je een dolfijn leert ‘bal’ te zeggen. ‘Je moet bal zeggen. Hé dolfijn, zeg nou eens bal.’ Echt te gek.”
U stempelt die gedichten.
“Lettertje voor lettertje.”
Waarom niet gewoon een printje uitdraaien?
“Geen idee. Ik stempel. Techniek is niets voor mij.”
Bewaart u ze?
“Ik heb hele stapels. Ik heb ook mappen vol met plaatjes waar Joden op voorkomen. Als ik dood ben, gaan ze naar het Joods Historisch Museum. Tenminste: als ze ze willen hebben. Ik bewaar alles, ik gooi niks weg. In de opslag staan drie koffers vol met supersoakers en waterpistolen. Die zijn prachtig. De kleur, de vorm. Het is erg dat al dat plastic in zee wordt gegooid. Je kunt het beter in een koffer bewaren.”
Waar haalt u ze vandaan?
“Van het Waterlooplein. Vroeger keek ik bij de vuilnis, maar dat doe ik niet meer. Daar ben ik te oud voor.”
Karina zegt: hij ziet dingen die wij niet zien.
“Dat zou goed kunnen.”
Wat ziet u dan?
“Supersoakers.”
- A Mensch, Galerie Onrust, tot 28 september
- Overzichtstentoonstelling Joods Historisch Museum, 29 november t/m 10 mei 2020
- Droombos op zolder, Kindermuseum JHM, 29 november t/m 3 januari 2021
Eli Content
14 augustus 1943, Zwitserse vluchtelingenkamp Vevey
1949-1955
Multatulischool in Hilversum, daarna de slagersvakschool en kok op de grote vaart
1961-1964
Verblijf in Israël
1974-1975
Ateliers ’63 in Haarlem
In 1976 debuteerde Content in het Stedelijk Museum Amsterdam, in 1979 had hij zijn eerste museale solotentoonstelling in het Amsterdamse Museum Fodor. Daarna volgden tentoonstellingen in onder meer het Stedelijk Museum, Van Gogh Museum, Van Abbemuseum (Eindhoven), Barbican Art Gallery (Londen), Jewish Museum (New York), Stadsgalerij Heerlen, Joods Historisch Museum, Elba Benitez Gallery (Madrid) en de Kunsttempel (Kassel)
In 2016 publiceerde hij Au Commencement bij de Franse uitgeverij Gallimard
Eli Content woont in het centrum van Amsterdam en is getrouwd met Karina Content (voorheen Karina Schaapman).