PlusExclusief

Jiddisch aan de UvA in Mokum (van makom, ‘plaats’) is tof (van tov, ‘goed’), goochem (van chacham, slimmerik)

null Beeld

Het Jiddisch was altijd de taal van de Joden, over grenzen en staten heen. Tot 2015 kon je het leren aan de UvA, maar toen verdween het vak. Nu is het terug. Dat is maar goed ook, want er is geen stad waar het Jiddisch zo verweven is met de taal als Amsterdam.

Lorianne van Gelder

Toen de Antwerpse Daniella Zaidman-Mauer in coronatijd in Amsterdam aankwam, kon ze haar ogen niet geloven. De affiches die Amsterdammers aanspoorden om een mondmasker op te zetten hadden een woord in haar moedertaal! ‘Wil je geen sores, draag een mondkapje’ stond er. ‘Sores’? Dat is Jiddisch. Zomaar, in het hedendaagse straatbeeld.

Sinds vorige week is het vak Jiddisch terug aan de UvA. Na een tussenpoos van acht jaar wordt het weer gegeven. Maar de taal zelf is nooit echt weggeweest. Hoewel er nog weinig Amsterdammers zijn die dagelijks Jiddisch spreken, zijn de woorden die afstammen van de Joodse volks­taal zo sterk ingeburgerd dat velen niet zullen weten dat termen als ‘lef’, ‘tof’ en ‘gozer’ uit het Jiddisch komen.

Het was dan ook een pijnlijke omissie, vond Irene Zwiep, hoogleraar Hebreeuwse, Aramese en Syrische talen en culturen aan de UvA. “Jiddisch hoort onlosmakelijk bij de Joodse geschiedenis van Amsterdam,” zegt ze. “Maar er moet toevallig een docent zijn die het kan geven, en die was er niet.” Tot 2015 was Shlomo Berger een belangrijke ambassadeur van de taal, maar hij overleed dat jaar plotseling. Sindsdien was er een lacune.

Totdat Daniella Zaidman-Mauer in corona­tijd aanklopte. Ze leerde Jiddisch van haar grootouders, die, traditiegetrouw, inwoonden bij haar orthodox-Joodse gezin in Antwerpen. Als kind had ze niet zo veel met de taal – “Ik wilde Frans en Vlaams spreken zoals mijn klasgenoten” –, maar als volwassene raakte ze erin geïnteresseerd. Ze studeerde Jiddisch in Jeruzalem en ­wilde haar promotieonderzoek doen naar wat Jiddische medische teksten over de pest schreven in Amsterdam. Natuurlijk kon dat, vond hoogleraar Zwiep. Wilde ze dan niet ook Jiddische les geven? En zo geschiedde.

De taal reisde mee

De term ‘Jiddisch’ is afgeleid van het Duitse woord voor ‘Joods’. De meest geaccepteerde (maar niet de enige) theorie over de oorsprong van het Jiddisch is dat het in de tiende eeuw vorm begon te krijgen, toen Joden uit Frankrijk en Italië migreerden naar het Duitse Rijndal. De taal ligt het dichtst bij het middelhoog Duits dat in de zeventiende eeuw werd gesproken, maar wordt met Hebreeuwse letters geschreven.

Joden kenden de landstaal vaak niet, en ook geen Latijnse letters, maar herkenden Hebreeuwse letters uit de synagoge. Die combinatie maakte het een toegankelijke, heel eigen taal. Elk land had zijn eigen invloeden op het Jiddisch, maar een Jood in Letland verstond een Jood in Antwerpen met gemak. De grammatica en de meeste woorden waren hetzelfde.

Zwiep: “De taal reisde met de Joden in de diaspora mee en bevat veel Hebreeuwse woorden en veel Aramees, maar pikte telkens ook woorden op van de plek waar Joden op dat moment woonden. Het Jiddisch in Oost-Europa heeft veel Slavische woorden, het Jiddisch in New York noemen ze weleens ‘Jinglish’.” In Amsterdam was zelfs sprake van een grote uitwisseling van woorden, niet alleen van Nederlandse woorden in het Jiddisch, maar ook andersom: Jiddisch dat nog altijd in ons vocabulaire zit. ‘Mazzel’, ­‘jatten’, ‘goochem’, ‘achenebbisj’.

Amsterdam en de Jiddische taal gaan ver terug. De stad was tussen 1650 en 1800 het epicentrum van de Jiddische boekdrukkunst. Al sinds het einde van de vijftiende eeuw woonden er Joden in Amsterdam, veelal gevlucht voor de Spaanse inquisitie. Deze Sefardische Joden spraken overigens geen Jiddisch, maar juist Portugees, Spaans en Hebreeuws. Met de komst van de Joden uit Oost-Europa in de zeventiende eeuw, de Asjkenazische Joden, kwam ­Jiddisch op.

Docent Daniella Zaidman-Mauer (links): ‘Er is geen makkelijke manier om het Hebreeuwse alfabet te leren. Je staat ermee op en je gaat ermee naar bed.’ Beeld Dingena Mol
Docent Daniella Zaidman-Mauer (links): ‘Er is geen makkelijke manier om het Hebreeuwse alfabet te leren. Je staat ermee op en je gaat ermee naar bed.’Beeld Dingena Mol

Het soort woorden dat werd overgenomen zegt wel iets over waar de Joden en niet-Joden elkaar troffen. In de achttiende en negentiende eeuw woonden grote Joodse gemeenschappen tussen Vlooienburg (waar nu de Stopera staat) en de oostkant van de Amstel. De arme Joden leefden van straathandel, sommigen moesten stelen om te overleven, en daar kwamen ze hun niet-Joodse stadgenoten tegen. Zwiep: “Het was zeg maar de achenebbisjkant van de handel. En de dieventaal. ‘Gannef’ is Amsterdams voor dief; het komt regelrecht uit het Hebreeuws.”

Rijkdom aan historie

De combinatie van de Hebreeuwse ­letters en de juist Duits klinkende taal maakt het Jiddisch ingewikkeld. En dat merken de nieuwe studenten die op dinsdagochtend in het P.C. Hoofthuis van de UvA ­aanschuiven voor het eerste college. Het is een volle zaal, meer dan veertig studenten – jonge mensen die al andere studies volgen, maar ook oudere geïnteresseerden vanuit het hele land – kijken verwachtingsvol naar docent Zaidman-Mauer. Het zijn er veel meer dan de UvA verwachtte. Er werd gerekend op een stuk of tien studenten, er kwamen uiteindelijk 53 aanmeldingen binnen. “Overweldigend,” aldus Mauer-Zaidman.

Ingrid Petiet (71) uit Zwolle zit erbij. Waarom ze meedoet? “Misjpoche,” zegt ze, een Jiddisch woord dat ‘bij de familie horen’ betekent, doelend op haar Joodse achtergrond. “Het is een prachtige taal, ik zou hem beter willen kennen.”

Voor Brian Droop (49), universitair docent wiskunde aan de UvA, was een ­fascinatie voor de Joodse geschiedenis genoeg motivatie om tussen zijn eigen ­lessen door bij het college aan te sluiten. ­“Jiddisch staat voor een enorme rijkdom aan historie die voor een groot deel verloren is gegaan. We kennen nog wel woorden als ‘mesjogge’ en ‘gabber’, maar de taal stond voor zoveel meer. Of je nu in Krakau of Londen was, je kon je met het Jiddisch redden. Het was een soort lingua franca, een taal over grenzen.”

De komende zes weken zullen deze ­studenten de letters leren (het ‘alef-beys’ moet erin gestampt – van rechts naar links gelezen), om vervolgens hopelijk de eerste stappen te zetten in het lezen van Jiddische literatuur.

Amsterdam was vanaf de zeventiende eeuw het centrum waar boeken voor de hele ­Jiddischsprekende gemeenschap werden gedrukt. Filosofische en religieuze kennis werd via Hebreeuwse teksten verspreid, maar gewone mensen hadden behoefte aan ­boeken over gezondheid en recht, en die werden in het Jiddisch geschreven. Ook literaire werken als ­Boccaccio’s Decamerone werden in het ­Jiddisch gedrukt.

In de loop van de negentiende eeuw spraken bijna alle Joden wel Nederlands – onder invloed van de vorming van de natiestaten in Europa – maar onder elkaar bleef Jiddisch een levendige taal, soms als een politieke uitdrukkingsvorm. Rond 1900 werd het de taal van het Joodse socialisme. Zwiep: “Het zionisme gebruikte het Hebreeuws, de arbeidersbeweging koos voor Europa, voor Jiddisch.” Duizenden mensen spraken nog Jiddisch, totdat de Holocaust de Joodse gemeenschap decimeerde.

Fiddler on the Roof

Tegenwoordig wordt Jiddisch vooral gesproken door ultraorthodoxe Joden. Op straat in de Joodse wijken van Londen, Jeruzalem, New York en Antwerpen kun je het nog horen. “Bij hen is de taal doorgegaan omdat ze in een gesloten gemeenschap leven,” zegt Zaidman-Mauer. Maar daarmee dreigt ook de literaire kant van de taal verloren te gaan, omdat orthodoxe Joden zich over het algemeen niet bezighouden met niet-religieuze teksten.

Zaidman-Mauer: “Er zijn grote Jiddische schrijvers geweest. Sjolem Aleichem schreef de roman Tevje de Melkboer in 1894, wat de inspiratie vormde voor de beroemde musical Fiddler on the Roof.” En na de Tweede Wereldoorlog bleef Isaac Bashevis Singer, die op tijd gevlucht was uit Europa, in het Jiddisch schrijven. Hij noemde het ‘de taal van de ballingschap’. In 1978 won hij de Nobelprijs voor de Literatuur. “Ik wil de studenten versimpelde versies van Aleichems teksten laten lezen.”

In Amsterdam zijn nog twee belangrijke collecties Joodse werken: in de Bibliotheca Rosenthaliana, onderdeel van de Bijzondere Collecties van de UvA, liggen duizenden te bestuderen Jiddische boeken (“Nog jaren scriptiemateriaal,” aldus Zwiep) en ook de Ets Haimbibliotheek, die bij de Portugese Synagoge hoort, herbergt werken in het ­Jiddisch.

Voor studente Laura Gusan (23) waren die bronnen een motivatie om het vak te gaan volgen. Ze studeert religiestudies en komt oorspronkelijk uit Moldavië. Al sinds haar jeugd is ze gefascineerd door de Joodse geschiedenis; ze deed al onderzoek naar pogroms in Rusland. Haar kennis van het Russisch en van het Hebreeuwse alfabet zullen haar helpen, denkt ze. “Ik wil het Jiddisch ook graag leren omdat het de beste taal is voor grappen.”

Niet dat het makkelijk is. Al in les één voelen veel studenten dat het stevig blokken zal worden. Zaidman-Mauer waarschuwt: “Er is geen makkelijke manier om het Hebreeuwse alfabet te leren. Je staat ermee op en je gaat ermee naar bed.”

null Beeld Dingena Mol
Beeld Dingena Mol

Wie het alfabet al kent, heeft een voorsprong, maar zelfs dan is niets wat het lijkt. Jiddisch heeft geen hoofdletters en wordt fonetisch gespeld. Er zijn extra ­letters die het Hebreeuws niet hanteert. Twee Engelstalige studenten worstelen al met het schrijven van hun naam in het Jiddisch.

In de collegezaal heerst opperste concentratie. Hier wordt hard geblokt door bollebozen. Hoogleraar Irene Zwiep merkt de ironie ervan op. “Een ander woord voor Jiddisch is ‘mame loshen’ – moedertaal. Het is niet de taal van de elite, maar juist van het gewone volk. In de achttiende eeuw had een rabbijn het mesjogge gevonden dat we nu Jiddisch aan de universiteit doceren.”

Amsterdams Jiddisch

Amsterdammers spreken meer ­Jiddisch dan ze denken. Een greep uit de woorden die in Mokum volledig zijn ingeburgerd.

Achenebbisj in 2006 door lezers van Het Parool uitgeroepen tot mooiste Amsterdamse woord. Van het Jiddische nebbesj, ‘niks, arme’, misschien van Oud­tsjechisch neboh, ‘stumper’.
Bajes gevangenis, van het Hebreeuwse bajit, ‘huis’.
Bolleboos slimmerik, van ba’al haba’jit, ‘heer des huizes’.
Geteisem van chatat, ‘zondeoffer’.
Gotspe van choetspa, ‘onbeschaamde brutaliteit’.
Gozer kerel, makker, van chatan, ‘bruidegom’.
Habbekrats kleinigheid, misschien van het Jiddische hob e krats, ‘(ik) heb een krasje’ of halbe Karat, ‘halfkaraats (diamantje)’.
Hoteldebotel van het Jiddische oe-batl en Hebreeuws awar oe-wotel ‘heengegaan’. In modern Hebreeuws betekent de term ‘lui’ of ‘stervende’.
Jatten stelen, van jad, ‘hand’.
Kapsones van het Hebreeuwse ga’av’tanút, ‘hoogmoed’.
Lef van lev, ‘hart’.
Mazzel van mazal, ‘geluk’.
Mokum van makom, ‘plaats’. Amsterdam werd ‘Mokum Alef’ genoemd, plaats A. ‘Mokum Resh’ verwees naar Rotterdam, resh is de letter R.
Noppes mogelijk van Oudhoogduits neowihts, ‘niets’.
Penoze boeven, onderwereld, van parnasa, ‘broodwinning’.
Smoes van sjemoe’ot, ‘geruchten’.
Sores van tsarot, ‘benauwdheid, moeilijkheden’.
Stennis van Jiddisch sjtannes, ‘wantrouwen’. Gaat terug op het Hebreeuws estonot, ‘gedachten’.
Tof van tov, ‘goed’.

bron: historiek.net

Wilt u belangrijke informatie delen met Het Parool?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van Het Parool rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@parool .nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden