PlusInterview

Het vastgoed een mannenwereld? ‘Durf vooral vrouw te zijn’

Projectontwikkelaar Maya Meijer-Bergmans (75) en haar man maakten naam met de transformatie van de Westergasfabriek. Nu is Paleis Soestdijk aan de beurt: het Wassenaarse echtpaar wil ook van dat cultuurhistorisch erfgoed een hotspot maken. ‘We gaan niet voor flut of voor de snelle winst.’

Els Quaegebeur
Maya Bergmans. Beeld Ernst Coppejans
Maya Bergmans.Beeld Ernst Coppejans

Maya Meijer-Bergmans (75) wil graag afspreken op het terrein van de Westergasfabriek, een van de monumentale plekken in Nederland die ze samen met haar man Tom Meijer een make-over heeft gegeven. De gebouwen van de Westergas heeft het echtpaar uit Wassenaar, eigenaar van de MeyerBergman Erfgoed Groep, drie jaar geleden verkocht. Maar met name zij bemoeit zich nog wel met de exploitatie.

We mogen zitten in de besloten bibliotheek van het duurzame hotel dat midden in het park ligt. Een hotelgast die zich daar al had geïnstalleerd met zijn laptop verdwijnt van het toneel. “We hebben hem toch niet weggejaagd?” vraagt Meijer-­Bergmans opgewekt aan de receptionist. Haar keurige Nederlands spreekt ze uit met een licht Haags accent, wat een ontwapenende werking heeft.

Als we zitten, legt Meijer-Bergmans een brochure op tafel over de restauratie van Paleis Soestdijk, de meest recente verwerving van cultuurhistorisch erfgoed waar nu veel van haar tijd en geld in gaat zitten. In 1638 kocht toenmalig burgemeester van Amsterdam Cornelis de Graeff het stuk land waar nu Soestdijk ligt om er een jachthuis te bouwen. “Dat is nu het middenstuk van het paleis: het corps de logis. In 1674 verkocht de zoon van De Graeff het aan Willem III en Mary Stuart. Zij breidden het bescheiden onderkomen uit tot een rianter jachtslot. De eerste mensen die zich er permanent vestigden, waren ­Juliana en Bernhard. Ze gingen wonen in een soort bungalow die in het paleis is gebouwd.”

Ze wijst op de linkervleugel. “Een huiskamer, eetkamer, slaapkamertjes, voor ieder een werkkamer; allemaal heel braaf. En niet zo groot.”

Meneer Meijer en u zitten er gerieflijker bij?

“Nou, dat zeg ik niet, maar het huis van Juliana en Bernhard was bepaald geen Versailles.”

Wat gaan jullie met het paleis doen?

“Het is natuurlijk een rijksmonument, dus je moet aan gigantisch veel eisen voldoen en van een heleboel dingen moet je met je tengels afblijven, maar we gaan het grootste deel gebruiken voor ons Made by Holland-concept.”

Wat houdt dat in?

“In 2015, elf jaar na de dood van Juliana en Bernhard, schreef het Rijksvastgoed­bedrijf (de staat nam het landgoed in 1991 over van de Oranjes, red.) een wedstrijd uit: je kon Soestdijk kopen als je een goed plan had voor een nieuwe bestemming. Er kwamen 120 inzendingen binnen. Wij dongen dus mee met Made by Holland. Daarmee gaan we op een spannende manier laten zien waarin Nederland zoal uitblinkt, met de nadruk op energie, water, gezondheid en voedsel.”

Wat moest u betalen?

“Toen er nog drie gegadigden over waren, ging het erom wie het hoogste bod deed. Dat was lastig om te bepalen, want het is een enorm oude boel. Je moet als nieuwe eigenaar ongelooflijk veel doen – niet alleen aan het paleis, maar ook aan het ­dertigtal monumentale gebouwtjes in het park eromheen. Wat moet je er nou voor bieden, vroegen wij ons af. Nul of één euro staat ook zo arrogant. Na veel overleg wisten we het: iedere Nederlander voor een dubbeltje op de eerste rij, we ­bieden 1,7 miljoen. Dat bleek het winnen­de bod.”

Ze kijkt blij, alsof de uitslag net binnen is.

“Voor Ton en mij is belangrijk dat we dingen doen die wij zien zitten, uiteraard, maar die ook iets moois opleveren voor Nederland. Wij gaan niet voor flut, of voor de snelle winst. Soestdijk is een erfgoedproject van de lange adem, en die hebben wij. Net als destijds met de Westergas­fabriek.”

Hoe is het om hier te zijn?

“Ik blijf dit een fantastische plek vinden, met al die leuke bedrijfjes en originele types die hier huren. Echt een community nu. Toen wij hier kwamen, zat alleen Koen Vollaers er, met Pacific West. We hadden MAB nog, het ontwikkelingsbedrijf dat Ton in 1970 begon. We deden uitsluitend nieuwbouw, nooit oude spullen, dus dit was nieuw voor ons. We vonden het een verschrikkelijk spannende ­uitdaging. Westergas gaf ons een laboratorium waarin we konden laten zien dat je met herontwikkeling een enorm verschil kunt maken in een stad.”

“Vooral mijn man voelde destijds al dat winkelen als vertier op zijn retour was, dus we richtten ons op kunst en cultuur, niet op winkels. Dat mocht ook niet van de gemeente trouwens, die zag daar streng op toe. Een uitstekende houding; het dwingt ontwikkelaars iets bijzonders te verzinnen. Goed aan Westergas is dat het allure heeft, maar geen status: het is voor alle Amsterdammers. Dat hadden Ton en ik voor ogen. Echt mooi dat het is gelukt.”

Doen u en uw man alles samen?

“Ons bedrijf is een familieding, ondersteund door fantastische mensen. Binnen die structuur concentreren Ton en ik ons ieder op eigen zaken, maar ik bemoei me ook behoorlijk vaak met de dingen waar hij mee bezig is. Ik ben socialer dan hij: ik ben beter in zakelijke situaties die vragen om gezellig babbelen met Jan en alleman. Tegenwoordig komt bij de ontwikkeling van onroerend goed veel meer inspraak kijken. Dat is soms lastig voor ons, maar het is een goed teken dat mensen zo bezig zijn met de toekomst van hun buurt. Dat ze zich inlezen, uitspreken en ideeën hebben over hoe het beter of anders kan.”

En u kunt daar goed tegen?

“Geduld is een van mijn betere eigenschappen, en ik ben ook niet te beroerd een situatie vanuit het oogpunt van een ander te bekijken. Soms denk ik weleens: nu verzandt het een beetje in gezeur, maar ook dan zal ik niet snel mijn geduld verliezen. Maar ja, het beroep projectontwikkelaar heeft de reputatie van een tweedehandsautohandelaar; je staat altijd meteen 2-0 achter. Het staat beter als je ergens binnenkomt en kunt zeggen: ik ben traumachirurg. Eigenlijk ben ik kunsthistorica. Dat valt ook stukken beter, merk ik.”

“Weet je wat ook waar is? Vooroordelen ebben snel weg als je mensen in levenden lijve ziet en een praatje maakt over waar ze vandaan komen en wat ze doen. Het klinkt truttig, maar aardig zijn helpt.”

Jeugdfoto Maya Bergmans Beeld -
Jeugdfoto Maya BergmansBeeld -

Bent u zo opgevoed, met geduld en voorkomendheid als belangrijke ­pijlers?

“Zeker. Mijn ouders hadden een hotel in de Haagse binnenstad. Daar zijn mijn zus en ik grootgebracht. Het was een prachtig hotel, niet chic zoals het Amstel of zo, maar wel echt goed. Het restaurant was beroemd. Mijn vader zette zich daar enorm voor in, hij had er ook een fantastische wijnkelder. Kamerleden en andere notabelen kwamen er graag.”

Woonden jullie in het hotel?

“We zomerden in Wassenaar, mijn zus en ik gingen daar dan ook naar school. De rest van het jaar woonden we in een appartement in het hotel. Daar mochten we weinig als kind: niet in de kamers spelen, het restaurant was verboden terrein. Maar we kregen wel iets mee van de elegantie en we leerden ons netjes te gedragen. Vooral van mijn moeder. Zij werkte heel hard, elke dag. Ze was bijdehand, bij de tijd en voedde ons liefdevol op, maar wel met duidelijke regels. We mochten veel, als we ons maar gedroegen en het behoorlijk deden op school.”

“Dat klinkt strenger dan het was. Het leek als vanzelf te gaan. Mijn moeder zei altijd over opvoeden: een blik moet genoeg zijn. Mensen die schreeuwen tegen hun kinderen of ze ruw vastpakken, daar moest zij niets van hebben. Mijn zus en ik hebben een heerlijke jeugd gehad. Niet heerlijk als in: verwend met veel cadeautjes. Maar met goede waarden, waar we de rest van ons leven baat bij hebben.”

Welke waarden past u nog steeds toe, bijvoorbeeld in het contact met om­wonenden van uw vastgoedprojecten?

“Gewone dingen, hoor, zoals: beloofd is beloofd. Je kunt van alles verzinnen waardoor iets niet doorgaat – de bus kwam niet, geen geld, geen oppas – maar als je iets afspreekt moet je het doen, anders moet je het niet afspreken. Daar hamerde ze enorm op.”

“Mijn zus en ik zijn ook niet snel van slag of zo. Ik denk dat het door die eerste twintig jaar komt. Als je een stevige basis meekrijgt, moet er wel ik weet niet wat gebeuren voor je in paniek raakt. Mijn moeder vond niet alles leuk wat wij deden, maar ze zou ons altijd helpen. Als ik was thuisgekomen met een twee keer gescheiden alcoholist van twintig jaar ouder had ze niet staan juichen, maar ze had me nooit laten vallen. En mijn vader ook niet. Dat gevoel is voor kinderen heel lekker, als het belang en de status van de ouders niet belangrijker zijn dan zij.”

Maya Bergmans kwam niet thuis met een twee keer gescheiden alcoholist, maar met Ton – wel toen ze nog heel jong was. Dat veranderde haar plannen. Eigenlijk wilde ze kinderarts worden. Dat ging niet door, omdat ze op het gymnasium te veel kletste en door haar moeder op de hbs werd gezet. Met dat middelbareschooldiploma kon je geen medicijnen studeren, wel rechten.

Dat was het plan toen ze Ton tegen het lijf liep op een double date, geregeld door een vriendin die van haar vader niet alleen uit mocht met haar vriendje. “Zij kwam aangelopen op de Paleispromenade met die Marokkaanse aankomende arts uit Genève op wie ze verkikkerd was, en met Ton. We gingen eten, drinken en dansen, heel gezellig. Dat was op vrijdag, en op zondagavond vroeg hij me ten huwelijk. Ik was flabbergasted, want ik zou gaan studeren en was geen type dat altijd verliefd was. Sterker nog, ik had snel genoeg van vriendjes. En dan dit.”

“De volgende dag ging ik op vakantie met mijn ouders, dus ik zei: laat me even nadenken. Zoiets kun je je niet meer voorstellen toch, nu moet je alles evalueren in een relatie. Ton kwam me twee weken later ophalen in een hotel bij de grens. Hij had een beeldige broche bij zich, een paardje. Ik vond het geweldig hem te zien. Toen besloten we: dit wordt het. En ons huwelijk is nog steeds erg uitdagend en warm, moet ik zeggen. Ton is een heel leuke man. We kunnen ook enorm in een deuk liggen samen, wij zijn niet zo’n stel dat uren langs elkaar heen zit te kijken in een restaurant.”

En nooit aan die rechtenstudie begonnen?

“Veel later pas. Ik ben heel jong getrouwd en voor mijn 25ste had ik al drie zonen.”

Werd u daar niet onrustig van? U was toch al een ambitieuze vrouw?

“Tuurlijk. Ik was helemaal geen type om thuis te blijven en me volledig te richten op de opvoeding. Niet dat dat zo moeilijk was. Nu is opvoeden een ingewikkeld ding waaraan honderdduizend ­boeken zijn gewijd, maar toen ik een jonge moeder was, had je alleen Dr. Spock, en van Dr. Spock mocht alles. Het ging heel natuurlijk. We hadden ook geen nanny of zo, zelfs niet toen ik ging werken – heb ik altijd gedaan – en alsnog ging studeren.”

Ze laat op haar telefoon foto’s zien van een stel blonde kinderen. “Onze dochter van 37 heeft vijf kinderen, en we hebben een zoon met vier, een zoon met drie en eentje met twee kinderen. Veertien kleinkinderen.”

De meeste vrouwen die zo’n indruk­wekkend nageslacht hebben voort­gebracht, leiden niet ook een vastgoedonderneming.

“Terwijl het een het ander echt niet hoeft uit te sluiten, toen niet, nu niet. Ik vind het werk zo leuk. Dingen loskrijgen die al jaren vast zitten, dingen die lukken, heerlijk. Nooit zal ik zeggen: laat nou maar zitten. Ik zet door tot het rond is. Ton en ik doen altijd wel grote dingen. Daar houden wij van. Dat is van ons allebei een af­wijking, dat we zelden iets kleins doen.”

Heeft dat met ego of status te maken?

“Nee, ben je mal. Het is meer dat iets groots spannend is, er staat dan meer op het spel. Status interesseert mijn man geen zier. Hij is bescheiden. Wij allebei wel, maar hij is helemaal van: ik hoef niet in de krant, ik hoef mijn naam nergens op en zet mij maar aan tafel 25. Dat vind ik ook zo leuk aan hem, status imponeert hem totaal niet.”

En u?

“Ik vind het wel ietsje belangrijker om goed in de kijker te staan, al zou ik dat geen verlangen naar status willen noemen. Ik praat gewoon graag over wat we doen, en als ik eerlijk ben, vind ik het best wel prettig als mensen zeggen dat we het goed doen of dat ze iets wat wij hebben neergezet mooi vinden.”

Hoe functioneert u in de mannenwereld van het vastgoed?

“Dat gaat prima, maar ik zit niet alleen in die mannenwereld, hè, ik ben ook druk met goede doelen. Dat komt voort uit mijn opvoeding: als het je zo meezit als het mij meezit – ik heb toch geen slecht leven, kunnen we wel zeggen – moet je ook iets terugdoen. Dan kun je niet alleen modeshows aflopen in je vrije tijd. Daar ga ik sowieso nooit meer heen, maar bij wijze van spreken. Grappig, door die corona­toestand kunnen kleren me steeds minder schelen. Ik heb sinds het begin van de pandemie niets meer gekocht. Je hoeft ook niet meer wuft uit, want je mag nergens heen. Ik ben nooit een overdreven big spender geweest, al heb ik een flinke garderobe, maar het kan nog een behoorlijk tandje soberder, heb ik gemerkt.”

Behalve met het kopen van kunst?

“Ja, maar ik koop nooit iets met een materialistisch motief. Ik verzamel wat ik mooi of interessant vind, omdat ik zo gelukkig word van kijken naar kunst. Soms is het voor thuis in Wassenaar en tegenwoordig gaat het vaak naar Doornburgh, de ­buitenplaats voor kunst en wetenschap die wij twee jaar geleden openden in een oud klooster in Maarssen.”

“Komend jaar exposeren we daar het werk van Bram Ellens, een technisch begaafde kunstenaar. Hij heeft onder andere van een robotarm waarmee ze ­Porsches in elkaar zetten een bewegend monster gemaakt dat met kettingen vastzit achter tralies. Hij kan boos worden en probeert te ontsnappen, wat niet lukt. Het gekke is dat je medelijden krijgt met de robot. Ik vond dat zo’n wonderlijk gevoel, medelijden voelen voor een ding.”

“Kunst lokt gevoelens en gedachten uit die je beeld van de wereld of van jezelf verschuiven. Ik vind dat een van de mooiste gewaarwordingen in het leven. Dat wij kunst aan Nederland kunnen laten zien op prachtige locaties – Westergas, Doornburgh, Soestdijk straks – is daarom ook een belangrijke drijfveer voor de projectontwikkelaar in mij.”

“O ja,” zegt ze dan. “Daar vroeg je naar, hoe het is als vrouw in een mannen­wereld.”

Ze kijkt even nadenkend naar buiten. “Ik vind het leuk om vrouw te zijn, maar soms is het makkelijker een man te zijn, dat zie ik wel. Dat vond ik vroeger al. Ik las ook altijd jongensboeken: Winnetou en Old Shatterhand, Pim Pandoer, heerlijk. Wat ik vaak zie gebeuren in bestuurs­vergaderingen is dat als een vrouw een goed idee te berde brengt, mannen – altijd in de meerderheid – daar zo’n beetje overheen praten. Zegt even later Piet of Klaas precies hetzelfde als die vrouw, dan is het ineens helemaal: ‘Fantastisch Klaas, zo gaan we het aanpakken.’ Dergelijke diep ingesleten patronen zijn echt nog niet ­verdwenen.”

Zegt u er iets van als u erbij zit en een vrouw genegeerd wordt?

“Ik zou dat misschien wel wat meer mogen doen. Nu doe ik het vaak af met een grap over de man-vrouwverhouding, bijvoorbeeld bij het eeuwige gezeur over wie de koffie en de thee doet voordat de vergadering begint. Ik zeg vaak: ik ben de moeder van een groot gezin, laat mij maar rondgaan met die theepot. Gekscherend bedoeld, zeker, maar ergens vind ik natuurlijk ook echt dat ze het aan mij ­moeten overlaten. Dus ja, ik maak me ook schuldig aan het behoud van de traditionele rolverdeling, al heb ik nooit het idee dat ze me niet voor vol aanzien omdat ik de thee inschenk.”

Iedereen weet dat die theepot wegvalt bij al uw andere prestaties, en u weet dat iedereen dat weet.

“Zo was het niet altijd. Toen ik net meedeed in het bedrijf zeiden vooral mannen vaak: ‘Leuk, dan ben je van de straat.’ Waarschijnlijk bedoelden ze het niet eens kwetsend. Ze hebben gewoon geen flauw benul, de onderschatting van vrouwen zit er diep in. Maar ik denk bij zo’n opmerking wel vaak: jij bent blij dat je thuis een rustige echtgenote hebt zitten die de sociale agenda beheert en de labrador uitlaat. Dingen die mannen niet zouden kunnen combineren met interessant en druk werk, zoals veel vrouwen dat wel doen. Mannen kunnen van alles, ook kinderen verzorgen en het huishouden, maar als het werk hun opperste concentratie vereist, komen ze in een soort tunnel.”

Ze lacht. “Als mannen ook zitten te ­telefoneren voor zaken. Je kunt dan niet even tussendoor snel iets vragen en een antwoord krijgen: nee, want nu is de man aan de telefoon. Terwijl vrouwen even een hand over het spreekding leggen en zeggen: ‘Je oplader ligt in de bovenste la.’ En wij horen dan ook nog het piepje van de wasmachine die klaar is, het gillende kind, en bedenken ons dat we voor zessen langs de apotheek moeten. Eerlijk gezegd zie ik dat ook niet snel veranderen.”

Bedoelt u dat als u zegt: het is soms makkelijker een man te zijn?

“Misschien. Tegelijkertijd zou ik mijn vrouwelijke eigenschappen nooit kwijt willen. Daarom ben ik er ook niet eentje voor clubjes waarin vrouwen bij elkaar kruipen om zich tegen mannen af te zetten door zich eigenlijk net zo te gedragen als zij. Zonder enige h­umor teuten over het glazen plafond, gewapend met zo’n grote aktetas, weet je wel. Ik ben wel funding mother van Women Inc. Daar zitten ook vrouwen van andere culturen in, dat spreekt me aan.”

“Hoe dan ook, natuurlijk kunnen vrouwen minstens zoveel als mannen, en als ze zin hebben om hard te werken komen ze heus bovendrijven, maar ik ben er voorstander van dat ze daarbij nadrukkelijk vrouw blijven. Ik vind het heerlijk thuis de bloemen te doen, en de inrichting. Alsof dat allemaal te min is. Durf een vrouw te zijn. Gebruik het. Daar wordt de wereld beter van, en gezelliger.”

Wilt u belangrijke informatie delen met Het Parool?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van Het Parool rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@parool .nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden