Er vliegen meer dan 33 miljoen honingbijen rond in Amsterdam. Fotograaf Jurre Rompa portretteerde de imkers van de stad, die kasten leasen aan warenhuizen en hotels. Het Waldorf Astoria serveert al thee met honing van het dak.
“Gisteren heb ik mijn foto’s ingeleverd bij het Stadsarchief,” zegt de Amsterdamse portret- en documentairefotograaf Jurre Rompa (31), terwijl hij zijn natte jas over een stoel hangt in Café Czaar. “Daarmee is het project officieel afgerond. Of tenminste… nou eigenlijk wel. Wat ermee gebeurt? Ze belanden in het Amsterdamse archief. Een hele eer. Ik stel me dan zo’n grote kluis voor, waarin ze achter slot en grendel komen te liggen, maar ze zijn over een tijdje ook gewoon te vinden op de website.”
Een jaar of vijf jaar geleden – hij werkte destijds bij de Amsterdamse filmdistributeur September Film– werd Rompa langzaam maar zeker bevangen door fotografie. Toen zijn vriendin voor onderzoek voor zeven maanden naar Zanzibar verhuisde, zegde hij zijn baan op en ging hij met haar mee. “Ik ging vol voor de fotografie. Het was mijn doel om terug te komen met een serie. Het onderwerp had ik toen ik ontdekte dat er in de jungle op een eiland boven Zanzibar imkers worden opgeleid. Het is een mooie serie geworden, die internationaal heel goed is opgepikt, met publicaties in onder meer Wired, de Frankfurter Allgemeine en op de site van de BBC.
Beurs
Terug in Amsterdam vroeg Rompa zich af of hier ook imkers waren, en zo ja, waar dan? “Ik ben gaan googelen en ontdekte dat er praktisch overal bijenkorven staan in Amsterdam – op daken, in binnentuinen, op kunstwerken. Vervolgens ben ik imkerverenigingen en imkers gaan benaderen. De eerste imker bij wie ik langsging was René, in het Amsterdamse Bos. Ik had het idee om portretten te maken, maar niet van die standaardfoto’s van imkers met een honingraat. Maar na een keer of drie werd dat ook een beetje saai, toen ben ik me meer gaan focussen op de omgeving.”
Een jaar geleden kreeg hij een beurs van het Stadsarchief Amsterdam voor zijn fotoproject, dat hij The Invisibles doopte. “Ik belandde op plekken die je nooit ziet en waar je anders nooit komt. In en rondom Amsterdam staan honderden bijenkasten: in tuinhuisjes, op daken van scholen, je kunt het zo gek niet bedenken. Hier om de hoek, bijvoorbeeld, bij de tramhalte Rietlandpark, staat het kunstwerk Voor de bijen van Frank Mandersloot. Ik fietste daar vaak langs, en als ik dan die kasten op die enorme tafels zag staan, vroeg ik me altijd weer af hoe je daar komt. Het bleek een beetje een desillusie; toen ik met de imker had afgesproken, pakte hij een afstandsbedieninkje uit zijn broekzak en kwam er een uitschuifbare trap naar beneden. Die trap vertoont overigens weleens kuren, vertelde de imker. Hij heeft een keer een hoogwerker moeten huren om bij zijn kasten te komen. Het is sowieso niet de ideale plek voor bijenkorven door al het verkeer eromheen en de trillingen van de tram, die voor veel vibratie in de kasten zorgen.”
Via de ene imker kwam hij bij een andere terecht. “Imkers zijn natuurlijk allemaal verschillend – de een doet het als hobby, een ander verdient er redelijk wat geld mee – maar ze delen een drang om te vertellen over hun werk. Wat ik zo bijvoorbeeld heb geleerd, is dat honing afkomstig van de Dam anders smaakt dan honing uit Noord. Maar het verschil is nauwelijks te proeven. Er is hier zo’n mix aan bomen en bloemen dat je de honing onder een microscoop moet leggen om te zien voor welk percentage het bijvoorbeeld bestaat uit linde – dat is een soort grote supermarkten voor bijen.”
Klaar met de natuur
De serveerster komt langs; Rompa bestelt een espresso. “Nee, ik neem nooit thee met honing, ik ben niet zo’n zoetekauw. Maar ik vind honing een mooi product en het is toch een bijzonder proces? Dat er allemaal beestjes in de stad rondvliegen die ervoor zorgen dat je een potje honing op tafel hebt staan? Zonder bijen is het klaar met de natuur én dus ook met ons. Hoewel het nu ook een beetje de spuigaten uitloopt. Er werd vroeger vaak gezegd dat er te weinig groen in de stad is, maar nadat de gemeente een aantal jaar geleden is begonnen met het stimuleren van groene daken, zijn er te veel honingbijen. En door die drukte verdrijven de honingbijen andere insecten, zoals hommels en vlinders en ook een aantal wilde bijensoorten. Er zijn overigens ook imkers die alle honing in de kast laten zitten voor de bijen zelf. Lab111 heeft zo’n biodynamische imker; hem gaat het alleen om de bijen.”
Een andere oorzaak van de toename van het aantal bijen – er vliegen ongeveer 33 miljoen honingbijen rond in de stad op zoek naar voedsel – zijn de professionele bedrijven die kasten leasen aan hotels en warenhuizen, inclusief imkers. “Het Waldorf Astoria wilde vergroenen en heeft nu een aantal kasten staan op een platje in de binnentuin. Daardoor hebben ze hun eigen honing voor in de thee. De Heineken Experience heeft ook kasten op het dak, de Bijenkorf sinds een half jaar ook – een inkoppertje natuurlijk. De Brakke Grond heeft ook een eigen imker: Dorinde de Tempe, een van de weinige vrouwelijke imkers die ik ben tegengekomen. Ze verkoopt haar honing daar onder de naam De Mokumse Stadsimkerij.”
Zelf heeft hij geen bijenkorf. “Je moet plek hebben op je dak, in je tuin of op je balkon. Als je er een stuk voor moet fietsen, ga je er minder vaak heen. Maar ons balkon is zo klein dat ik lek word gestoken als ik er een kast neerzet.”
Uit voorzorg droeg hij bijna altijd een kap als hij fotografeerde. “Niet altijd, hoor, want ik bleef redelijk op afstand. Een aantal keer heeft me dat een steek opgeleverd; ik denk zo’n zes, zeven keer. Dat kan geen kwaad, ik ben niet allergisch, maar het doet even veel pijn. Op Zanzibar had ik het niet overleefd zonder pak. De kasten hangen daar in de bomen; die moesten ze naar beneden takelen en dat zorgt voor veel stress. Maar de bijen zijn daar sowieso veel agressiever; ze probeerden zelfs in mijn camera te komen – dat lukte ook nog, want hij viel een beetje uit elkaar.”
“Als ik daar een foto van een imker had gemaakt, deed ik mijn pak uit en liep ik weg. Dan moest je wegrennen, om allerlei bosjes heen en er nog een keer doorheen, en dan was je ongeveer een vijfde van de bijen kwijt. Dat herhaalde je net zo lang tot er geen bijen meer achter je aan zaten, en dan liep je nog eens driehonderd meter naar je auto – en altijd volgde er dan nog wel een bij mee naar binnen. Die moest je dan weer door je raampje zien te krijgen. Nee, dan hier; de bijen hier zijn echte lieverdjes.”