Introductie
Annejet van der Zijl verzamelt voor Het Parool verhalen die nog verteld moesten worden
Annejet van der Zijl verzamelt verhalen die nog verteld moesten worden, een weeshuis vol. Verhalen die troost bieden, rust, afsluiting of al die dingen tegelijk. Elke maand zal de schrijfster een nieuw verhaal een plek geven op Parool.nl.
Een paar jaar lang baatte ik een weeshuis voor verlaten verhalen uit. Dat kwam zo: ooit werd ik journalist omdat ik tot het inzicht was gekomen dat ik weliswaar bol stond van de boekenwijsheid, maar weinig van het echte leven begreep. Achteraf bleek het een van mijn betere beslissingen, want gedurende de jaren waarin ik als jonge verslaggever door Amsterdam zwierf, heb ik inderdaad een heleboel dingen geleerd.
Een daarvan was hoeveel het voor mensen kan betekenen om een bepaald verhaal verteld te laten worden. Voelde ik me aanvankelijk nog weleens, om met Geert Mak te spreken, ‘plunderaar van andermans geheimen’, later besefte ik steeds vaker dat een verhaal ook troost kan bieden. Of rust, of duidelijkheid, of een vorm van afsluiten. Of alles tegelijk.
En mijn lezers beseften dat ook. Zeker toen ik boeken begon te schrijven en daar naam mee maakte. Op een gegeven moment leek het wel of de hele wereld zijn of haar verhaal bij mij probeerde onder te brengen. Per mail, per brief, per verkreukeld A4’tje dat me na afloop van een lezing tersluiks in de hand werd gedrukt. Of juist in een deftig postpakket dat de postbezorger maar amper door mijn brievenbus geduwd kreeg. Bij tientallen kwamen de verhalen op me afgevlogen, het ene nog spannender en verleidelijker dan het andere, maar allemaal met diezelfde hunkering: onderzoek mij, schrijf mij, laat mij weer leven. Want dat is natuurlijk de essentie: het vastleggen van iets, op wat voor manier dan ook, is de enige manier om het te behoeden voor de donkerte van de vergetelheid.
Wees in de etalage
En daar zat ik dan, met allemaal mooie geschiedenissen. Allemaal boeken in de dop die ik zelf ook graag zou lezen. Alleen: ik kon ze niet maken. Ik had meestal al een project onderhanden dat me opslurpte; ik had ook nog een leven van mezelf en het ontbrak me eenvoudigweg aan tijd om daarnaast ook nog eens als een levende verhalenvanger kriskras door het land te reizen. Dus lagen al die verzoeken me vaak maandenlang verwijtend aan te staren vanaf mijn bureau, tot ik op een regenachtige zondagmiddag de moed verzamelde om ze een voor een af te schrijven – steevast met excuses die ook mijzelf lam in de oren klonken.
En dus besloot ik dat weeshuis op te richten. Ik vond onderdak in een historisch tijdschrift waar ik iedere maand een weesje in de etalage kon zetten: ‘Aangeboden: oud verhaal, dient te worden afgestoft, maar kan een ijverig onderzoeker nog van jaren research- en schrijfplezier en een potentiële bestseller voorzien.’
Soms werd zo’n column inderdaad door iemand opgepikt en kwam er een boek van. In één geval kreeg de directrice zelf het verhaal niet uit haar hoofd en maakte er uiteindelijk eerst een Boekenweekgeschenk – Leon & Juliette – en toen een boek – Fortuna’s Kinderen – van. Maar in de meeste gevallen bleek zo’n groot project niet eens nodig: het opschrijven in een column was voldoende – voor het verhaal, voor mij en voor degenen die het bij me aangedragen hadden.
De cirkel rond
Vanzelfsprekend was zo’n weeshuis maar een druppel op de gloeiende plaat en op een gegeven moment noopte tijdgebrek me tot sluiting. Ik moest me er, vond ik, maar bij neerleggen dat mijn leven nu eenmaal te kort was om al die mooie verhalen die ik tegenkwam te vertellen. Maar intussen bleef de post gewoon binnenstromen en kon ik het toch niet laten sommige mails uit te printen en te bewaren, met daarop in viltstiftletters: ‘Weeshuis?’ Kennelijk was er toch iets in mij dat hoopte dat ik op een goede dag het bordje ‘gesloten’ weer om zou kunnen draaien naar ‘open’.
Iedereen die weleens iets van mij gelezen heeft, weet dat ik van cirkels hou, van patronen in levens en dingen die rond- en het liefst ook nog een beetje goedkomen. Ik ben dan ook heel gelukkig dat ik nu de kans krijg mijn weeshuis te heropenen in het hart van de stad waar ik me als schrijver geboren voel: Amsterdam. Na alle grootse, wereldomvattende projecten van de afgelopen jaren gewoon weer een tijdje stukjes schrijven in Het Parool – ik verheug me er enorm op.
Lees het eerste verhaal van Annejet van der Zijl, over meneer Bubberman. Heeft u een – liefst Amsterdams – weesverhaal voor Annejet? U kunt het haar sturen via haar website.