PlusKlassiek
Requiem van Hector Berlioz is onvergetelijke gebeurtenis
Berlioz’s Requiem stond eindelijk weer eens op het programma en dat is een genot voor klassieke muziek liefhebbers.
Als het in de muziek gaat om groot, groter, grootst is het Requiem van Hector Berlioz een goede kandidaat voor een plaats op het ereschavot.
Ga maar na: voor zijn Grande Messe des Morts (1837) verlangde de Franse wondercomponist, toen 33 jaar, een reusachtig orkest en een dito koor, met als blikvangers niet minder dan tien paukenisten, die samen zestien pauken bespelen, en vier clubjes koperblazers, die zich in de verste hoeken van de zaal dienen op te stellen.
Klassiek
Berlioz-Grande Messe des Morts (Requiem)
Door Koninklijk Concertgebouworkest, Groot Omroepkoor, Koor van de Accademia Nazionale di Santa Cecilia o.l.v. Antonio Pappano
Gehoord 4/5, Concertgebouw
Je hoort het stuk zelden. Vijf jaar geleden stond het op het programma bij het Nederlands Philharmonisch Orkest (Marc Albrecht was de dirigent) en bij het Concertgebouworkest moeten we zelfs terug naar 1989, toen met Neeme Järvi op de bok.
Vrijdag stond het Requiem bij het KCO na dertig jaar weer eens op het programma, met een herhaling op 4 mei, bij wijze van herdenkingsmuziek, in samenwerking met de Stichting 4 mei Concert. Antonio Pappano had de muzikale leiding.
Het was zaterdag een onvergetelijke gebeurtenis, al had bij de koren wat meer eensgezindheid over intonatie en kleuring voor een nóg indrukwekkender resultaat kunnen zorgen. Niet voor verbetering vatbaar was de vocale bijdrage van tenor Javier Camarena in het Sanctus – zelden een boventoonrijkere stem gehoord – en de degelijke begeleiding van het orkest.
Riskant en spectaculair
Wat dit Requiem tot een spectaculair stuk maakt, is de orkestratie. Berlioz neemt daarbij de bizarste risico’s, waarbij je je afvraagt hoe dat in 1837 moet hebben geklonken. Wat te denken van het Hostias, waarin trombones vanaf het balkon zuivere akkoorden moeten vormen met fluiten op de bühne? Of in het Lacrimosa, met de parallelvoering van de basstemmen met fagotten en contrabassen? Of in het Agnus Dei, met de akkoorden van de houtblazers die worden verlengd door heel zachte altviolen? Alleen een genie kan dit bedenken.
Pappano moest hard werken om het geheel bijeen te houden. Het ongelijkst was de zachte afsluitende paukenslag – beschaafd gestuiter.