Column
Mensen op het Leidseplein verliezen altijd hun hoofd
Het mooiste aan wonen in Amsterdam vind ik de honderden openbare kunstwerken. De gevelstenen, de muurschilderingen en de beelden. Misschien zijn het er wel duizenden. Soms zie ik er een voor het eerst. Dan blijf ik even stilstaan.
Een week geleden zag ik het beeld De rustende tuinder van Jan Havermans voor het eerst. De tuinder ligt met een ontbloot bovenlijf in het Jan van Galenplantsoen. Het is een knappe vent met een hoedje op. Hij ziet er niet extreem vermoeid uit, nee, de man is glorieus aan het procrastineren. Het gras en de bloemen wachten maar. De tuinder heeft zijn werkdag schuin afgesneden. Kijk hem eens genieten.
Beertje in de Chris Lebeaustraat heb ik ook pas kortgeleden ontdekt. Het verhaal achter het beeld raakt me meer dan de verdwaasde blik van de beer. Arie Teeuwisse, de maker van het beeld, zat tijdens de oorlog boven de berenverblijven van Artis ondergedoken. Het beertje zit op een rots. Het beertje is de rots waarachter we ons soms kunnen verstoppen.
Maar mijn favoriete kunstwerk in de openbare ruimte is How to meet an angel van het Russische kunstenaars-echtpaar Ilya en Emilia Kabakov. De Eerste Constantijn Huygensstraat is een verre van fraaie straat, maar door die bronzen man die op twintig meter hoogte naar de hemel reikt, loop ik er graag doorheen.
De man, die op een constructie van drie ladders staat, heeft iets hoopgevends. Dat het kunstwerk op het dak van een psychiatrisch ziekenhuis staat, maakt het alleen nog maar krachtiger. Er zit zo veel troost in ladderman verstopt.
De patiënten in het ziekenhuis kijken elke dag naar een man die stap voor stap uit de duisternis is geklommen en nu met de wolken kan knuffelen. Altijd als ik naar het kunstwerk kijk, vraag ik me af of kunst kan genezen. Ik hoop het. Ik hoop dat kunst een katalysator voor ons helingsproces kan zijn.
Het Boomzagertje in het Leidsebosje blijft ook een favoriet. Dat mannetje met zijn alpinopet dat al 28 jaar bezig is een tak van de grote plantaan af te zagen. Zijn rug is kapot, zijn knieën ook en op zijn handen zitten blaren die ouder zijn dan Justin Kluivert, maar hij blijft doorgaan. Dat de tand des tijds vele malen scherper is dan de tanden op zijn zaag doet hem niets. Het Boomzagertje blijft zagen totdat De rustende tuinder zijn shirt aantrekt en weer aan het werk gaat.
Ik houd van de Pinguïns in het Beatrixpark en De bokkenrijder in het Oosterpark. Ik houd van de leguanen en varanen die in het Kleine-Gartmanplantsoen wonen (na de renovatie van het Leidseplein keren ze terug).
Dat ik om vijf uur in de ochtend Paradiso verlaat en die beesten in de verte zie glimmen. De hagedissen in dat plantsoentje verliezen soms hun staart, maar de mensen op het naastgelegen Leidseplein verliezen altijd hun hoofd. Ze zijn ladderzat en beregeil. De hagedissen moeten zich vast thuis voelen tussen al die koudbloedige feestreptielen.
Het mooiste aan wonen in Amsterdam vind ik de honderden openbare kunstwerken. De stad is als het naakte lichaam van een geliefde en soms, heel soms, ontdek je een nieuw moedervlekje op dat lichaam. Bewonder de vlek. En kus er een prachtig lijstje omheen.
De in Amsterdam geboren en getogen schrijver James Worthy (1980) probeert in zijn columns iets van het leven te begrijpen. Lees al zijn columns hier terug.
Reageren? james@parool.nl