'Kinderen moeten leren dat een paard geen machine is'
Yvonne van de Ven (Amsterdam, 1958) geeft al dertig jaar vrijwillig pony- en paardrijles aan lichamelijk en geestelijk beperkte ruiters op manege Nieuw Amstelland in het Amsterdamse Bos.
Veertig zaterdagen per jaar en dat al dertig jaar: dat zijn een hoop zaterdagen bij elkaar. Oké, twee, drie keer per jaar spijbelt Yvonne van de Ven wel eens, maar verder is de lerares praktijkonderwijs op het Nova College elke zaterdagmiddag te vinden op manege Nieuw Amstelland, waar ze paard- en ponyrijles geeft aan lichamelijk en geestelijk beperkte ruiters, van moeilijk lerend tot zwakbegaafd. Dan heb je een goed hart. Zelf vindt ze het allesbehalve een opgave. 'Als je die blije koppies ziet, weet je meteen waarom je het doet.'
Als tiener was Van de Ven een klassiek paardenmeisje. Ze was altijd te vinden op de manege, die toen nog Ponycentrum Amstelland heette. Meehelpen, paarden poetsen, stallen uitmesten. Vanaf haar zeventiende mocht ze paardrijles geven, maar ze zag af van een carrière in het paardenvak: daarvoor was het salaris veel te laag. Ze ging naar de pabo. Op een goede dag kwam de vader van het gehandicapte jongetje Jan-Laurens vragen of zijn zoon en nog een paar kinderen mochten komen paardrijden. De ouders zouden zelf een instructeur meenemen.
De eerstvolgende zaterdag kwamen er inderdaad vijf gehandicapten en hun ouders. Alleen de instructeur kwam niet opdragen. Toen gaf Van de Ven de kinderen maar les. De zaterdag daarop kwam de instructeur weer niet. Toen dacht Van de Ven: dan doe ik het wel. Dat is dertig jaar geleden. Jan-Laurens komt nog steeds. Van de Ven: 'Hulde ook aan de eigenares van de manege en haar medewerkers. Al die jaren mogen wij hier op prime time zaterdagmiddag komen voor een derde van de prijs, en we horen er echt bij.'
Het samenwerken met gehandicapten beviel Van de Ven zo goed dat ze overstapte van basisonderwijs naar speciaal onderwijs. Van de Ven: 'De manege heeft altijd voorgelopen op mijn beroep.' Samen met de andere vrijwilligers bezorgt Van de Ven de gehandicapten een heerlijk uurtje, de kleintjes op een pony, de volwassenen op een paard. Ze rijden rondjes in de manege en in de zomer gaan ze het bos in. Maar ze moeten ook het paard aaien, dankjewel zeggen, het paard terugbrengen naar de stal en meehelpen opruimen. Van de Ven: 'Ze moeten leren dat een paard geen machine is. Het is geen hobbelpaard waar je een kwartje ingooit.'
Plezier staat voorop, maar intussen leren de ruiters stiekem het nodige. Zo moeten ze, zittend op het paard of de pony, een high five geven aan Van de Ven of één van de andere vrijwilligers. Van de Ven: 'Zij hebben alleen maar lol, maar ondertussen is het ook een evenwichtsoefening en goed voor de oog-handcoördinatie.' Ook de ouders hebben steun aan elkaar. Door de jaren heen maakten ze ziektes, verdriet en sterfgevallen mee. Maar boven alles zien ze hun kinderen opfleuren, elke zaterdag weer. Dat is ook de reden dat Van de Ven het al zo lang volhoudt. 'Toen een meisje uit de groep overleed, kwamen twee kinderen met Down naast me staan. 'Jij hebt gehuild,' zei een meisje, en ik kreeg vier armen om me heen.'
'Of Roland bijvoorbeeld. Het lukte hem lang maar niet het paard aan te drijven door hem even een schopje te geven. Het duurde acht jaar, en ja hoor, daar ging hij. Een jaar later lukte het met twee benen. Die momenten, daar doe je het voor.'
undefined