PlusPS
Is er hoop voor oriëntationeel gehandicapten?
Hoe kan dat toch: je woont al je hele leven in de stad en nóg kun je de weg niet vinden. Djuna Kramer (26), 'oriëntationeel gehandicapt', vraagt zich af of er nog hoop is. 'Eén omleiding en ik ben verloren.'
Hoe ik ooit kon overleven zonder Google Maps op mijn telefoon is me een raadsel. Mijn hele leven woon ik al in Amsterdam, maar als die geruststellende vrouwenstem me niet af en toe zou influisteren welke kant ik op moest, zou ik nog wekelijks radeloos rondjes fietsen.
De eerste week dat ik op eigen houtje vanuit de Jordaan naar mijn middelbare school op het Leidseplein moest fietsen, heb ik minstens twee keer in blinde paniek mijn moeder gebeld.
Terwijl mijn medescholieren zich de stad eigen begonnen te maken, leerde ik hoogstens een paar vaste routes uit mijn hoofd (soms als een mantra voor me uit mompelend 'links, rechts, tweede links'). Eén omleiding en ik was verloren.
De lijst van gênante situaties die deze afwijking me heeft opgeleverd, is ellenlang: op de fiets tegen iemand opbotsen omdat diegene dacht dat je wel wist dat jullie hier rechts moesten. Of tegen toeristen liegen dat je ook 'not from around here' bent. Of dat er nog een vrolijk 'u bent gearriveerd' uit je broekzak klinkt, terwijl je net bij vrienden thuis bent, waar je al minstens vijf keer bent geweest.
Bij een rondvraag op Facebook, bleek dat ik verre van de enige ben. De reacties van lotgenoten stroomden binnen (van 'Mijn innerlijke kompas is gewoon omgekeerd' tot 'Ik weet niet eens waar ik nu ben').
Ook zij vroegen zich af: hoe komt het toch dat het sommigen de grootste moeite kost om zich een weg door de stad te banen, terwijl anderen als postduiven op elk willekeurig moment het noorden kunnen aanwijzen? En is er nog hoop voor ons oriëntationeel gehandicapten?
Gps-neuronen
De eerste vraag is: hoe vinden wij mensen de weg überhaupt? Daarvoor gebruiken we vooral de hippocampus (of 'het zeepaardje'), zegt Cyriel Pennartz, neurowetenschapper aan de UvA.
Dit hersengebied ligt ongeveer achter de oren en is verantwoordelijk voor ruimtelijke relaties en het opslaan van nieuwe herinneringen. Hier zijn cellen ontdekt die actief worden als je op een bekende plek bent.
Die cellen blijven een signaal uitzenden, ook als er geen input van de zintuigen is. Zo kun je bijvoorbeeld ook in een donkere kamer weten waar je bent. Daarnaast gebruik je de hippocampus als je herkenningspunten onthoudt om je route te bepalen (rechts na de Westertoren, dan links bij de brandweerkazerne).
Tot voor kort werd gedacht dat we alleen de hippocampus gebruikten bij het navigeren, maar onlangs ontdekten UvA-onderzoekers Jeroen Bos, Cyriel Pennartz en Martin Vinck 'gps-neuronen' in een aanpalend hersengebied, de perirhinale cortex.
We gebruiken deze neuronen waarschijnlijk om delen van onze omgeving te onderscheiden, aldus Pennartz, daarom wordt de cel ook wel de 'buurtcel' genoemd. Als je bijvoorbeeld van Nieuw-West naar IJburg wilt, ga je niet voor elke afslag af op gedetailleerde kennis van de straten, maar gebruik je een globaler soort oriëntatie: 'Ik moet langs het Sloterpark, door het centrum heen en dan Oost in'.
De weg vinden kun je dus doen door een opeenvolging van voor jou bekende punten te onthouden, of met een 'mentale kaart' van je omgeving. Het is niet óf de ene óf de andere manier.
Je kunt halverwege overschakelen, bijvoorbeeld als je door een omleiding de straten niet meer herkent en daarom een globalere manier van navigeren nodig hebt (het ik-zal-wel-ongeveer-die-kant-op-moeteninstinct, waar wij verdwalers zo jaloers op zijn).
Doordat de perirhinale cortex en de hippocampus met elkaar communiceren, kun je opvallende details opslaan in je meer basale voorstelling van de stad. Hoe gedetailleerder die wordt ingevuld, hoe beter het zal lukken je bestemming te vinden.
Bestaat er ook zoiets als een 'ingebouwd kompas', dat defect kan zijn? Nee, zegt Pennartz, zoiets hebben alleen trekvogels. Wij mensen gebruiken net als de meeste lopende dieren 'padintegratie': je onthoudt welke stappen je hebt gemaakt en bepaalt zo waar je ongeveer zou moeten zijn op de kaart.
Het is dus een mythe dat sommige mensen puur intuïtief aanvoelen waar ze heen gaan; daar gaat altijd een ingewikkelde berekening aan vooraf. Wel hebben we zogenoemde head direction cells, cellen waarmee we een richting kunnen vasthouden als we hem eenmaal hebben gevonden.
Postduivenzintuig
Ons oriëntatielozen ontbreekt het dus niet aan een soort postduivenzintuig dat anderen wel hebben. Het gaat ergens anders mis.
Het kan zijn dat we de kaart niet goed genoeg voor ons zien (ik kan inderdaad niet een-twee-drie het Muntplein aanwijzen) of we onthouden de afgelegde route niet, omdat we elders zijn met ons hoofd.
"Ik kijk altijd naar mensen op straat," zegt een collega-verdwaler, "of naar modetrends, of leuke posters. Ik zie van alles, maar niks dat me helpt te weg te vinden." Ikzelf heb meerdere keren diep in gedachten verzonken een toerist omver gereden op de fiets. Laat stáán dat ik iets als een straatnaambordje zie.
Hoewel opletten dus al een hele hoop kan schelen, kan de stad Amsterdam een extra hindernis zijn, zegt Joren van Dijk, oprichter van omgevingspsycholoog.nl. "Wij mensen begrijpen vierkante omgevingen het best. We gaan er op de in een cirkel liggende straten van Amsterdam dan ook vaak onbewust vanuit dat we rechtdoor gaan, terwijl we steeds een beetje draaien."
"Daarnaast kunnen niet-Amsterdammers moeite hebben met het uit elkaar houden van de grachten, omdat er weinig opvallende herkenningspunten zijn." Kun je een slecht richtingsgevoel van je ouders erven? Er lijkt wel een genetisch aspect te zitten aan navigatievermogen, aldus Pennartz, maar er is bij onderzoeken nooit een specifiek gen of groep genen voor gevonden.
En, om maar een veelgehoord cliché te tackelen: zijn vrouwen er slechter in dan mannen? Onderzoek doet wel vermoeden dat vrouwen iets minder goed zijn in het 'mentaal roteren' van de kaart, zegt Van Dijk (er zit wellicht een kern van waarheid in het vooroordeel dat vrouwen papieren kaarten altijd omslachtig ronddraaien).
Maar: "Het kan ook heel goed zo zijn dat vrouwen juist onzeker raken dóórdat navigeren wordt gezien als iets voor mannen." Als ze ervan uitgaan dat ze er toch slecht in zijn, gebruiken ze eerder hulpmiddelen (of mannen) en trainen ze de vaardigheid niet.
"En," zegt een vrouwelijke kennis die wél een kei is in de weg vinden, "mannen pakken de kaart ook vaak uit mijn handen, heel irritant, alsof ze er van uitgaan dat zíj dat op zich moeten nemen."
Use it or lose it
Niet oefenen is kwalijk, want voor het werken van het brein geldt de vuistregel use it or lose it: hoe meer een bepaalde hersenfunctie wordt gebruikt, hoe meer verbindingen worden gelegd en hoe beter je iets kunt.
In een onderzoek uit 2000 naar de hippocampus van taxichauffeurs in Londen, die elke dag door de wirwar van straten in het centrum moesten navigeren, bleek dat de grijze stof (de neuronen en hun vertakkingen) van hun hippocampus groter was dan die van een testgroep.
De vraag is of dat bij een nieuw onderzoek nog te zien zou zijn, aangezien nu bijna elke taxichauffeur met gps rijdt en hij zijn navigatievermogen nauwelijks aanscherpt.
Bijna iedereen die ik sprak met een groot talent voor verdwalen is lyrisch over Google Maps en herinnert zich een moeizame 'pre-maps' periode.
Maar Google Maps blijkt absolúút niet the way to go als je beter wilt leren navigeren. Amerikaanse onderzoekers ontdekten dat het niet uitdagen van je oriëntatievermogen slecht is voor je richtingsgevoel en ook voor je cognitieve functies in het algemeen.
Hoe voorkomen we die aftakeling? Lopend de stad verkennen werkt goed, zegt Pennartz. Dan kunnen je hersens je bewegingen registreren en die meenemen bij het bepalen van je positie. Durf af en toe af te wijken van je normale route, zegt van Dijk, om je mentale kaart zo gedetailleerd mogelijk in te vullen.
Herkenningspunten
Dennis van Dokkum, die navigatiecursussen geeft bij Survivalschool Overleven, heeft ook een paar tips. Voordat je op pad gaat de kaart bestuderen bijvoorbeeld, en daarbij een aantal herkenningspunten uitkiezen.
Bedenk daarbij hoe groot een afstand op de kaart in werkelijkheid is en hoe lang je erover zou moeten doen.
Kijk ook af en toe achterom. Zo onthoud je herkenningspunten beter. Je kunt met jezelf afspreken dat je van elke afgelegde route achteraf drie details moet kunnen opnoemen.
Dan is er nog een wat onverwachte manier om je navigatieskills te trainen: gamen. Onderzoekers van de universiteit van Montreal riepen deze maand op om navigeren in games niet te makkelijk te maken.
De reden? Bij spelers van games waarin je zelf de weg moet vinden door de virtuele omgeving (zoals leuk genoeg ook Super Mario 64), bleek de grijze stof van de hippocampus groter te zijn dan bij games waarin je kunt navigeren met hulpmiddelen.
We kunnen een gezellig avondje Nintendo spelen voor verdwalers organiseren dus, óf we kunnen de TomTom af en toe thuislaten, locatievoorzieningen uitzetten en een nuttig potje verdwalen.
Al hebben we misschien een achterstand, ook wij verdwalers hoeven met een beetje zelfvertrouwen en geduld niet meer helemaal van de kaart te zijn.