Het Amsterdam van kort na het jaar nul
Moet de vroegste Amsterdamse geschiedenis worden herschreven? Nieuwe archeologische opgravingen tonen aan dat de eerste bewoners zich al tweeduizend jaar geleden aan het IJ hebben gevestigd.
Misschien een aardige tip voor de organisatie van Sail Amsterdam: grijp de volgende editie, in 2015, aan om tweeduizend jaar scheepvaartverkeer langs Amsterdam te vieren. ''Want vijftien jaar na het begin van de jaartelling voeren Romeinse schepen af en aan langs wat later Amsterdam zou worden,'' zegt archeoloog Arjen Bosman. ''Sail 2000, dat klinkt toch prachtig?''
Overblijfselen van de Romeinen zijn in Amsterdam schaars. Geen wonder: de plek waar pas rond 1225 de eerste houten huisjes verrezen, op de huidige Nieuwendijk, bestond destijds uit onbewoonbaar moeras en lag ten noorden van de grens van het Romeinse keizerrijk.
Maar vermoedelijk moet dat laatste idee worden herzien. Het wordt steeds aannemelijker dat de eerste bewoners zich al tweeduizend jaar geleden aan het IJ hebben gevestigd, stellen Bosman en de Amsterdamse historicus Jona Lendering, van wie deze week het boek De rand van het rijk - de Romeinen en de Lage Landen verschijnt.
Bosman, hoogleraar in Gent en als archeologisch specialist verbonden aan adviesbureau The Missing Link, doet al jaren onderzoek naar de aanwezigheid van de Romeinen in Velsen in de eerste eeuw. Sinds 15 na Chr hadden de Romeinen daar een vlootbasis - op de plaats van de huidige Wijkertunnel - om wraakacties te ondernemen tegen de Germanen, met wie ze op voet van oorlog leefden. Historici weten niet beter dan dat die basis in 28 alweer werd verlaten. Verder staat vast dat rond het jaar 40 een tweede fort werd gebouwd, op de plaats van de huidige Velsertunnel. Het eerste fort was dertien jaar in gebruik, het tweede zeven.
Tot dusver werd aangenomen dat de Romeinen zich in de tussenliggende periode nauwelijks meer in deze contreien hebben laten zien. Maar Bosman beschikt over sterke aanwijzingen dat ze nooit zijn weggeweest. Zijn conclusie, tot op heden nergens gepubliceerd, is dat de forten in Velsen permanent door de Romeinen zijn bewoond: niet tweemaal tijdelijk, maar een aaneengesloten periode van 32 jaar, en mogelijk zelfs nog langer. Dat betekent dat gedurende die periode vrijwel dagelijks Romeinse schepen langs het latere Amsterdam zijn gevaren.
De Romeinse schepen voeren over wat tegenwoordig het Oer-IJ wordt genoemd, een zijtak van de Rijn die toen bij Castricum in de Noordzee uitmondde. ''Dat was een cruciale verbindingsroute,'' zegt Bosman. ''Het was de belangrijkste waterweg voor de Romeinen om de Waddenzee en het noorden van Duitsland te bereiken.''
Het is daarom zeer aannemelijk dat indertijd ook de eerste 'Amsterdammers' zich in het gebied hebben gevestigd. ''Het grootste deel van wat later Amsterdam zou worden, was zompig veen. Maar er waren ook oeverwallen op kleiige ondergrond waar mensen hebben gewoond. Op verschillende plaatsen in Noord-Holland zijn zulke nederzettingen gevonden, dus waarom niet op de plek van het latere Amsterdam?''
Opgravingen tijdens de aanleg van de metro in de jaren zeventig, onder meer bij de stations Weesperplein en Waterlooplein, lijken dat te bevestigen. Zo zijn er verscheidene munten gevonden en ook een mantelspeld die dateert uit de tijd dat de Romeinen in Velsen neerstreken.
Uitputtend onderzoek naar de Romeinse aanwezigheid rond Amsterdam is nooit gedaan.
''En terecht. Er zijn zo weinig vondsten als Romeins herkend dat er geen aanleiding was tot zo'n onderzoek,'' zegt Lendering. ''Maar nu we weten dat de Romeinen veel langer in Velsen zijn gebleven dan we dachten, lang genoeg om de proto-Amsterdammer van toen het idee te geven dat ze deel uitmaakten van het Romeinse rijk, moeten we daar misschien anders naar gaan kijken.''
In diverse archeologische depots bevindt zich materiaal dat meer duidelijkheid kan verschaffen over het vergeten hoofdstuk van de Romeinen aan het IJ. Het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden beschikt bijvoorbeeld over de vondsten die zijn gedaan op de eerste Romeinse vlootbasis van Velsen; die van de tweede zijn opgeslagen in Wormer.
Dat fort bood in het voorlaatste stadium ruimte aan een heel cohort, oftewel zo'n vijfhonderd manschappen. Volgens de Romeinse geschiedschrijver Tacitus (56-117) werd de basis in het jaar 28, na een opstand van de Friezen, geëvacueerd. Archeologen stelden vast dat de Romeinen, om er zeker van te zijn dat de Friezen het ontruimde fort niet zouden overnemen, het grondwater vergiftigden. Ze wierpen lijken in waterputten en een half paardenkadaver in een andere waterbron. Daarvan zijn verschillende resten in Velsen opgegraven. Ook zijn in één van de putten overblijfselen gevonden van herstelwerkzaamheden die daar rond 37 moeten zijn verricht. Deze datering kon worden afgeleid uit de jaarringen van een stuk hout dat bij de reparatie werd gebruikt.
Uit vondsten van Romeinse slingerkogels - niet minder dan 520 zijn in het gebied aangetroffen - is af te leiden hoe de Friezen in 28 het fort moeten zijn genaderd en daarna werden teruggedreven. Soortgelijke kogels heeft Bosman ook aangetroffen bij het tweede fort, wat zou kunnen betekenen dat de Romeinen nooit uit Velsen zijn weggegaan.
Nieuw onderzoek, waarvoor Bosman onlangs subsidie kreeg, heeft een aantal grote verrassingen opgeleverd. Zo blijken de forten veel dichter bij elkaar te hebben gelegen dan was gedacht. ''In plaats van een kilometer gaat het om slechts enkele honderden meters. Het is goed mogelijk dat het maar één zone is geweest en dat het fort nooit opgeheven is geweest. Ook zijn er munten gevonden uit de tijd van de keizers Caligula en Claudius, die afkomstig waren uit het eerste fort, terwijl we aanvankelijk dachten dat die alleen op de latere basis voorkwamen.''
Voor Lendering en Bosman staat het vast dat Romeinse schepen gedurende een aaneengesloten periode van enkele tientallen jaren langs Amsterdam moeten hebben gevaren. Dat moet gevolgen hebben gehad voor het gebied dat later zou uitgroeien tot de stad Amsterdam, denken zij. ''Een militaire basis als in Velsen bestaat niet in isolement,'' zegt Lendering. ''Als de Romeinen langer dan een generatie door het IJ hebben gevaren, zijn dingen in de omgeving structureel veranderd. Het is dus goed denkbaar dat - net als in de Zaanstreek - op de oevers van de Vecht en het Oer-IJ huizen hebben gestaan waarvan de bewoners onder het Romeinse gezag vielen. De rijksgrens lag toen noordelijker dan de Rijn.''
Wellicht dat de opgravingen die nu plaatsvinden in het kader van de Noord/Zuidlijn, nog meer aanwijzingen opleveren, oppert Lendering. En wie weet wat nog in de magazijnen te vinden is. ''Veel vondsten zullen niet snel als Romeins zijn geïdentificeerd omdat we ervan uitgingen dat de Romeinen hier nauwelijks een rol van betekenis hebben gespeeld. Die kwestie ligt nu weer open. Een Romeinse aanwezigheid in Amsterdam is nu meer denkbaar dan een paar jaar geleden.'' (HENK SCHUTTEN)
A. Bosman, J. Lendering: De Rand van het Rijk - de Romeinen en de Lage Landen Athenaeum-Polak & Van Gennep, ISBN 9789025367268, €34,95