Plus
Gebroeders Djaya in Stedelijk: onafhankelijkheidsstrijd
Kunstenaars Agus en Otto Djaya verbleven eind jaren 40 in Nederland. Wat deden de twee revolutionairen hier terwijl in Indonesië de onafhankelijkheidsoorlog woedde?
Meer dan honderd schilderijen hadden ze bij zich toen ze vroeg in 1947 met stoomschip Nieuw Holland uit Jakarta kwamen, vooral werk van eigen hand. Bij een vergelijking met de schilderijen die Agus en Otto Djaya maakten in de drie jaar dat in Nederland verbleven, valt het verschil in kleurgebruik op. In het werk uit eigen land overheersen donkere kleuren. In Nederland breidden ze hun palet uit met heldere, vaak zelfs felle tinten.
Zagen de kunstenaars Agus en Otto Djaya hier in het verre en koude Nederland het licht? Het zit anders. Tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië waren schildersbenodigdheden moeilijk verkrijgbaar. Aan olieverf in donkere kleuren was nog wel te komen. Schilderslinnen was net zo moeilijk te krijgen als lichte kleuren, reden waarom veel van de naar Nederland meegenomen schilderijen op hout waren gemaakt.
Mythologie en modernisme
De Djaya's stonden woonden en werkten in hun Nederlandse jaren in Amsterdam. Ze stonden ingeschreven aan de Rijksacademie maar lieten zich er zelden zien, omdat ze weinig op hadden met het daar toen nog onderwezen klassiek naturalisme. De twee hadden veel meer met het modernisme.
Het is op de tentoonstelling Revolusi in het Stedelijk Museum te zien op Strijd (Gevecht tegen de monsters), een schilderij dat Agus in Amsterdam maakte in 1950. Hier voeren heldenfiguren uit de Hindoe-Javaanse mythologie strijd met een afschrikwekkend wezen. Je hoeft geen heel groot kenner van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd te zijn om in dat monster een verbeelding van het Nederlandse kolonialisme te zien.
Interessant is hoe Agus Djaya op het schilderij die Hindoe-Javaanse mythologie koppelt aan Europees modernisme. Het paard rechtsonder in rood en wit, de kleuren van de vlag van de republiek Indonesië doet wel wat denken aan het werk van Marc Chagall. Het zou kunnen dat Agus Djaya daar inderdaad door was beïnvloed, zegt Kerstin Winking, curator van Revolusi.
"Voor de oorlog was in het toenmalige Batavia een tentoonstelling met werk van onder anderen Van Gogh, Gauguin en Chagall. Grote kans dat Agus die heeft bezocht. Hij maakte deel uit van Persagi, een groep van kunstenaars die bewust brak met de stijl die Mooi Indië werd genoemd. Ze hadden geen zin in lieflijke landschappen."
Het Stedelijk Museum toonde al eerder werk van Agus en Otto Djaya, meteen na hun aankomst in 1947. Ze hadden goede contacten met Stedelijkdirecteur Willem Sandberg, die er wellicht ook een rol in speelde dat de broers verder tentoonstellingen kregen in het Tropenmuseum (toen Indisch Museum geheten) en het Gemeentemuseum Den Haag.
Onafhankelijk beeld
In recensies die Winking in Nederlandse kranten vond van de tentoonstellingen, werd het werk van de gebroeders Djaya over het algemeen welwillend besproken. Oog voor de politieke boodschap hadden de critici niet. Merkwaardig, want die lag er dik bovenop. Waar Willem Sandberg stond was duidelijk. Op het door hem ontworpen affiche voor de tentoonstelling heetten de Djaya's nadrukkelijk Indonesische en niet Indische kunstenaars.
In 1950, kort nadat Nederland de onafhankelijkheid van Indonesië had erkend, gingen de broers terug naar eigen land. Maar waarom waren ze daar niet toen die onafhankelijkheid er werd bevochten? Curator Winking meent dat ze in opdracht van de Indonesische revolutionairen in Nederland waren.
"In een biografie van Agus wordt hun taak hier omschreven als psychologische oorlogsvoering. Met hun schilderijen moesten ze Nederlanders overtuigen van het Indonesische recht op onafhankelijkheid. De revolutionairen waren zich goed bewust van de kracht van het beeld. Terug in Indonesië begon Agus met steun van president Soekarno zelf met de opbouw van een nationale kunstcollectie."
Revolusi in het Stedelijk, t/m 2/9.