Plus
Van afschuw naar bewondering: ‘Insecten zijn nuttig en mooi’
Na een bijna dodelijke steek van een hoornaar was Aglaia Bouma lang als de dood voor alle insecten. Om die angst te overwinnen, begon ze over die beestjes te lezen. Daardoor ontdekte ze dat ze helemaal niet zo eng zijn, maar vooral interessant. Ze schreef er een boek over.
‘Ik was er bijna niet meer geweest vanwege een allergische reactie op de steek van een hoornaar. De arts in het ziekenhuis zei dat ik geen vijf minuten later binnen had moeten komen. Dat was wel traumatisch. Daarna ben ik eerst wespen eng gaan vinden, later ook bijen en uiteindelijk alle insecten. In de auto moesten altijd alle raampjes dicht, zelfs als het buiten 30 graden was: ik was veel te bang dat er iets naar binnen zou vliegen. De angst werd zo groot dat ik op een gegeven moment in augustus voor de zekerheid maar de hele dag binnen bleef. Ik durfde niet meer op een terrasje te gaan zitten.
Omdat ik zo veel binnen zat, ben ik wat aan die angst gaan doen. Ik ben gaan lezen over insecten. De kennis die ik daardoor opdeed, gaf me meer zekerheid en zelfvertrouwen. Op een gegeven moment durfde ik voorzichtig weer naar buiten te gaan. Daar zag ik de insecten waar ik over had gelezen. Ik begreep steeds beter wat ze deden, waardoor ik ook minder bang voor ze werd.
Op een mooie lentedag stond ik in de deuropening van mijn huis. Ik keek naar de beestjes in de rozenstruik naast mijn deur. Plotseling hoorde ik een heel diep gezoem achter me: een wespenkoningin. Ik rende naar binnen. Maar voor het eerst deed ik dat niet om te vluchten, maar om mijn camera te halen. De angst was helemaal verdwenen.”
Bang voor insecten
“Ik snap heel goed dat mensen bang zijn voor insecten. Ze zijn klein en ze kruipen of vliegen rond met van die kleine pootjes. En de kleur helpt ook niet mee: insecten zijn vaak zwart of bruin, of hebben juist heel heftige kleuren, zoals de gele strepen op een wesp. Je hebt geen idee wat zo’n beestje van plan is. Waar gaat het naartoe? Wil het mij iets aandoen? Maar die beesten zijn helemaal niet geïnteresseerd in ons. En dan zijn er natuurlijk ook insecten die op kadavers of mest zitten. Op zich zijn die heel nuttig en mooi, maar dat geeft niet zo’n frisse indruk.
Veel mensen kunnen insecten alleen waarderen als ze ‘nuttig’ zijn, zoals de honingbij, die gewassen bestuift. Maar ik vind ‘nuttig’ altijd zo antropocentrisch. Insecten zijn altijd nuttig, ook als je dat niet gelijkt merkt. En wat betreft die honingbij: die kunnen we eigenlijk niet eens meetellen als wild insect. Dat is meer een soort vee. Honingbijen worden echt door mensen gehouden voor de bestuiving. Daarnaast zijn er ongeveer 360 soorten wilde bijen in Nederland, die samen met vlinders, kevers, wespen en allerlei andere insecten ook voor de bestuiving zorgen. En zonder één bepaald soort vliegje zou de cacaoboom niet bevrucht worden en hadden we geen chocola.”
“Insecten dienen ook als voedsel voor andere dieren. Muggen lijken voor ons bijvoorbeeld totaal niet nuttig, maar ze zijn wel een belangrijke voedselbron voor vogels, vissen en vleermuizen. Dat geldt ook voor rozenkevers. Ik hoor mensen weleens klagen als deze diertjes massaal uit de grasmatten in de tuin tevoorschijn kruipen, maar vogels en hun jongen zijn er heel blij mee.
Daarnaast zijn insecten heel goed in opruimen. Zonder bepaalde vliegen en kevers zouden we tot onze nek in de stront staan. Naast mest ruimen insecten ook kadavers op door ervan te eten. Wespen knagen bijvoorbeeld kleine stukjes vlees van kadavers af en brengen die naar hun larven. Een lijk dat vol zit met maden, wordt eigenlijk gewoon netjes opgeruimd door vliegen.”
Heftig paringsritueel
“De insecten op lijken of mest zijn vaak heel mooi. Mensen zien vaak alleen van vlinders of libellen dat ze mooi zijn. Hoewel ze deze vaak niet verafschuwen, zijn dat lang niet altijd lieve beestjes. Het paringsritueel van libellen is een stuk minder romantisch dan het eruitziet: vrouwtje en mannetje vormen samen een hartje, maar het gaat er niet zo lief toe. Het mannetje pakt het vrouwtje onder de kop vast met zijn achterlijf. Daar zitten ook zijn geslachtsorganen. Om dit probleem op te lossen, heeft het mannetje een secundair geslachtsorgaan aan het begin van het achterlijf. Voor het paren brengt hij daar sperma in.
Als hij eenmaal het vrouwtje vastheeft – wat niet echt zachtzinnig verloopt – en zij heeft ook wel zin, dan brengt zij haar achterlijf naar het secundaire geslachtsorgaan van het mannetje: dat vormt het karakteristieke hartje. Als het vrouwtje al met een ander mannetje heeft gepaard, kan het nieuwe mannetje dat sperma eruit schrapen, zodat alleen zijn eigen sperma in het vrouwtje achterblijft.
Een ander insect dat mensen vaak heel leuk vinden, is de bij. Maar eigenlijk is een bij gewoon een wesp die vegetariër is geworden. Wespen vormen ze een hele interessante groep. Maar een klein deel steekt. De meeste wespen leven solitair, niet in grote volken. Veel wespen zijn parasitair: ze leggen hun eitjes in of op andere insecten. Bij de geboorte komt de larve uit het eitje en eet hij zijn slachtoffer van binnenuit op. De larve zorgt er daarbij voor dat de vitale organen zo lang mogelijk onaangetast blijven, zodat de gastheer gewoon verder kan leven. Pas als de larve klaar is om te verpoppen, gaan de vitale organen eraan. Uiteindelijk gaat de gastheer vaak wel dood, maar niet altijd.”
Zombievirus
“Er is één soort parasitaire wesp die in lieveheersbeestjes nestelt. Als de larve gaat verpoppen, kruipt hij naar buiten en spint hij een cocon tussen de poten van het nog steeds levende lieveheersbeestje. Behalve de kleine wesp heeft dit lieveheersbeestje ook een virus. Dat virus kreeg het torretje ingespoten van moederwesp toen zij er eitjes in legde. Het virus zorgt ervoor dat het lieveheersbeestje in een soort zombie verandert: als er een predator aankomt, zoals een roofwants, bewegen de tasters van het lieveheersbeestje, waardoor de predator weggaat. Het virus beschermt zowel het lieveheersbeestje als de kleine wesp. Nadat de wesp volledig is verpopt, gaat 75 procent van de lieveheersbeestjes dood. Maar: er blijft dus ook een kwart over dat gewoon verder leeft.
Daarnaast zijn wespen heel intelligent voor zulke kleine beestjes. Van een rupsendoder, een soort graafwesp, is bekend dat ze de plaats van vier verschillende nestjes kan onthouden. Ze weet van elk nestje hoe groot de larve is en hoeveel rupsjes ze als voedsel nodig hebben. Vervolgens kan ze voor al die nestjes rupsen zoeken en de goede hoeveelheid brengen. Dat is best knap voor een dier dat hersenen heeft die kleiner zijn dan een sesamzaadje.”
Aglaia Bouma
Almelo, 21 november 1970
Aglaia Bouma is schrijfster en entomoloog. Ze schrijft romans en korte verhalen. Daarnaast heeft ze een grote liefde voor insecten. In april kwam haar boek Insectenrijk uit, waarin ze alles vertelt over het grootse leven van kleine beestjes.