Onderzoek: ‘Regering en militaire top stonden bewust extreem geweld in Indonesië toe’
De Nederlandse regering en legertop hebben bewust toegestaan dat militairen tijdens de dekolonisatieoorlog in Indonesië op grote schaal en structureel extreem geweld gebruikten. Om het vrijheidsstreven de kop in te drukken, werden ethische grenzen overschreden. Dat blijkt uit een groot onderzoek in opdracht van het kabinet.
Het NIOD (Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies), Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) hebben onderzoek gedaan naar de aard en omvang van het Nederlandse geweld in Indonesië tussen 1945 en 1949.
In 1969 concludeerde de regering in de Excessennota dat zich tijdens de dekolonisatieoorlog weliswaar ‘excessen’ hadden voorgedaan, maar ‘dat de krijgsmacht als geheel zich in Indonesië correct heeft gedragen’.
De onderzoekers komen nu tot de conclusie dat dat standpunt onhoudbaar is. Precieze cijfers van misdrijven en aantallen slachtoffers zijn niet te geven. Wel blijkt uit de bronnen dat extreem geweld van de kant van de Nederlandse krijgsmacht niet alleen wijdverbreid was, maar vaak ook bewust werd ingezet. Dit werd op alle niveaus – politiek, militair en justitieel – getolereerd.
Ethische grenzen overschreden
Volgens de onderzoekers wilde Nederland koste wat kost de Republiek Indonesië, die op 17 augustus 1945 geproclameerd was, verslaan. De regering was bereid vrijwel alles aan dit doel ondergeschikt te maken. Daarbij werden nadrukkelijk ook toen geldende ethische grenzen overschreden.
Het leger maakte zich schuldig aan standrechtelijke executies, mishandeling en marteling, detentie onder inhumane omstandigheden, brandstichting van huizen en dorpen, diefstal en vernieling van goederen en levensmiddelen, disproportionele luchtaanvallen en artilleriebeschietingen, en veelal willekeurige massa-arrestaties en -interneringen.
Uitzichtloze oorlog
Nederland voerde uiteindelijk een uitzichtloze oorlog die steeds gewelddadiger werd. Van Indonesische kant werd een harde guerrilla gevoerd. Beide partijen pasten in deze oorlog vormen van extreem geweld toe.
Indonesische vrijheidsstrijder doodden duizenden Nederlanders, Indische Nederlanders, Molukkers en Chinezen tijdens de bersiap-periode. Hoewel die gebeurtenissen wel een rol speelden in de dynamiek van het geweld, was dat niet de belangrijkste reden voor de militaire acties in de afvallige kolonie, stellen de onderzoekers.
Voor veel Nederlanders was de strijd in Indonesië een ver-van-mijn-bed-show. Politici gaven weinig aandacht aan het extreme geweld en namen er ook geen verantwoordelijkheid voor, stellen de onderzoekers. ‘Ze konden zich die houding veroorloven omdat er een breed maatschappelijk draagvlak was voor de oorlogvoering. Bovendien werden zij in de samenleving – waaronder de media – nauwelijks kritisch gevolgd.’
Verhullen en onbestraft laten
Behalve politici waren ook officieren, ambtenaren, rechters en andere betrokkenen op de hoogte van de misstanden. Maar in alle lagen wilde men het toegepaste geweld tolereren, rechtvaardigen, verhullen en onbestraft laten. ‘Dit alles met het oog op het hogere doel, om de oorlog tegen de Republiek Indonesië te winnen en zelf de regie te voeren over het proces van dekolonisatie. Op alle niveaus was er bereidheid de geschreven en ongeschreven rechtsregels en het eigen rechtsgevoel opzij te zetten’, aldus de onderzoekers.
Een ‘diepgewortelde koloniale mentaliteit’ en ‘superioriteitsgevoel’ lag aan de basis van de Nederlandse afkeer van het Indonesische onafhankelijkheidsstreven. Nederland liet zich daarbij vooral leiden door economische en geopolitieke motieven en het idee onmisbaar te zijn in ‘de Oost’. ‘Die houding leidde tot cruciale inschattingsfouten, zowel militair als politiek; ook internationaal kwam Nederland sterk geïsoleerd te staan.’
Uiteindelijk droeg Nederland pas op 27 december 1949 onder druk van de internationale gemeenschap de soevereiniteit over.