PlusAchtergrond

Zelfs de rand van Amsterdam wordt te duur voor kunstenaars

Kunstenaar Mylan Hoezen in Broedplaats Lely in Nieuw-West  Beeld Jakob Van Vliet
Kunstenaar Mylan Hoezen in Broedplaats Lely in Nieuw-WestBeeld Jakob Van Vliet

De overspannen vastgoedmarkt en aanstaande bezuinigingen drukken kunstenaars langzaam maar zeker de stad uit. Twintig jaar broedplaatsenbeleid dreigt ongedaan te worden gemaakt.

Edo Dijksterhuis

“Het is vijf voor twaalf,” zei Raymond Walraven, voorzitter van de Commissie voor Ateliers en (Woon)Werkpanden Amsterdam, dinsdagavond bij de aftrap van het online symposium Het einde van de broedplaats. Hij overdrijft niet: vijftien van de zestig gesubsidieerde broedplaatsen staan op het punt te verdwijnen. Hun contract loopt af of een investering is nodig. Dat laatste zal waarschijnlijk niet gebeuren. De gemeente moet volgend jaar zo’n 200 miljoen euro bezuinigen om de financiële pijn van de coronacrisis op te vangen.

De huidige coalitie trok twee jaar geleden de steun aan broedplaatsen nog op van bijna 2 miljoen naar een jaarlijkse 3,5 miljoen euro. Voor 2021 is dat alweer terug naar 1,7 miljoen en voor de periode na 2023 staat helemaal geen budget gereserveerd. Verkoop van gemeentelijk vastgoed om de begroting sluitend te maken laat nog minder potentiële broedplaatsen over. Hiermee zou een einde komen aan twee decennia beleid om betaalbare ateliers in de stad te behouden, die Amsterdam de status van nationaal creatief laboratorium verlenen.

Productie

Het broedplaatsenbeleid stamt uit 1998. Daarvoor waren er ‘vrijplaatsen’, krakersbolwerken waar kunstenaars woonden en werkten. Een aantal werd met sluiting bedreigd en de gemeente sprong in de bres. De naamsverandering is tekenend volgens Roel Griffioen, schrijver van De Frontlinie – Bestaansonzekerheid en gentrificatie in de creatieve stad. “In vrijplaatsen stond autonomie centraal, in broedplaatsen wordt gebroed, draait alles om productie.”

Broedplaatsen kregen ook andere functies toebedeeld. Ze werden ingezet om de stad aantrekkelijk te maken voor toeristen en bedrijven, en om de leefbaarheid van achterstandswijken op te krikken, waarmee ze dienst deden als gentrificatiegereedschap.

Het hoogtepunt van het gemeentelijk broedplaatsenbeleid was de oplevering van Kunstenstad NDSM in 2007, een loods vol gestapelde containers met ateliers erin. De investering van 15 miljoen euro betaalde vorstelijk uit: de verwaaide werf veranderde in een creatieve hotspot waar eerst MTV en later steeds meer bedrijven op af kwamen.

Tijdens de daarop volgende kredietcrisis waren broedplaatsen het ideale middel om leegstaand vastgoed niet te laten verpauperen. Maar toen de economie weer aantrok, konden de kunstenaars vertrekken en werden ze steeds meer naar de randen van de stad geduwd. Griffioen typeert het broedplaatsenbeleid sinds 2012 als een soufflé: “Er is steeds meer moeite nodig om het aantal vierkante meters op peil te houden en als je even niets doet, zakt het genadeloos in.”

De tijdelijkheid, een huurperiode van vijf jaar met hoogstens één verlenging, is het grootste probleem. Bij ‘residenties’ als Wow in de Kolenkitbuurt is de maximale huurtijd zelfs maar twee jaar. Huurders klagen dat ze geen band kunnen opbouwen met elkaar en de buurt. Ze zijn daardoor ook niet genegen zelf te investeren in hun werkplaats.

Blijmoedige uitstraling

Naast gesubsidieerde broedplaatsen zijn er ook niet-gesubsidieerde verhuurders van ateliers. De grootste is Urban Resort, dat negentien broedplaatsen exploiteert met duizend huurders. Ondanks de blijmoedige uitstraling van website en nieuwsbrieven blijkt deze partij een moeizame relatie te onderhouden met zijn klanten. Twee kunstenaars klaagden tijdens het symposium over gebrek aan inspraak en onduidelijkheid over geldstromen, waarvan naar schatting 60 procent naar Urban Resort gaat.

Er zijn alternatieven voor de bestaande modellen. Opmerkelijk is Bajesdorp, een vereniging van tien kunstenaars die met een hypotheek en crowdlending een gebouw neerzet in het voormalige cipiersdorp van de Bijlmerbajes. Over twee jaar moet het pand er staan, met een publieke rol. Net over de stadsgrens in Zaandam heeft maakgemeenschap De Hoop zelf een broedplaats ontwikkeld en volledig gebouwd voor 160 huurders. Deze plek kan op den duur financieel op eigen benen staan.

Bart Stuart, auteur van het onderzoeksrapport ‘Geen stad zonder kunst’, juicht de nieuwe initiatieven toe. Hij benadrukt dat er geen definitieve blauwdruk is voor een succesvol broedplaatsenbeleid. Er is een meersporenbeleid nodig, met veel betaalbare ruimte voor starters die vooral een dak boven hun hoofd zoeken en plaatsen voor meer gearriveerde kunstenaars die actief een band kunnen aangaan met de buurt. De gemeente moet volgens hem in ieder geval één ding niet doen: haar eigen gebouwen verkopen. “Wat voor stad wil Amsterdam zijn?” vraagt hij retorisch. “Dat kan de gemeente sturen met haar vastgoed.”

Wilt u belangrijke informatie delen met Het Parool?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van Het Parool rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@parool .nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden