PlusInterview
Schrijver Geert van der Kolk: ‘Uit literair oogpunt is het allemaal banaal’
In zijn nieuwe roman De jongens keert oud-Paroolcorrespondent Geert van der Kolk na vele omzwervingen terug naar zijn Apeldoornse jeugd. ‘Ik kon niet anders dan er een comedy of manners van maken.’
Met de presentatie van zijn nieuwe roman eerder die week in een Apeldoornse boekhandel, lacht Geert van der Kolk (65), had hij zijn eigen middelbare schoolreünie georganiseerd. Oud-klasgenoten waren gekomen en hadden hun voormalige leerkrachten, en mogelijk ook zichzelf en elkaar, herkend in de personages in De jongens – zijn eerste boek dat in Nederland speelt, en dat vooral ook over de meisjes gaat.
Van der Kolk, die werkte als correspondent in Amerika voor deze krant en al 35 jaar in de VS woont, keert in De jongens terug naar zijn eigen jongensjaren. Van de onvrijwillige verhuizing vanuit Velsen naar Apeldoorn waar hij het Stedelijk Gymnasium volgde, tot en met de eerste verkennende en later doortastender vrijages. Een raamvertelling, en in die zin wél weer internationaal: hoofdpersoon Jan Mendel schrijft, in ballingschap op een eilandje bij Les Cayes in Haïti.
Hij heeft Amerika vanwege een belastingschuld moeten verlaten. Uit geldnood én om geestelijk aan zijn isolement te ontsnappen schrijft hij zijn biografie. Het tweede deel wel te verstaan, werktitel: Mijn Zevenjarige Ballingschap – want daar komt tenminste seks in voor (‘Mendels morfologie van de provinciale hartstocht’). Dit in tegenstelling tot het saaie, nog te schrijven deel 1 Mijn Gelukkige Jeugd.
Andere delen in wording: Mijn Studententijd, Twaalf Ambachten, Naar het Hoge Noorden, Intermezzo in Parijs, Intermezzo in Berlijn, De Guerrillastrijder. “Al weet ik niet of iedereen in Apeldoorn die grap heeft begrepen. Na de presentatie zijn we de kroeg in gegaan en kreeg ik de vraag wanneer het volgende deel zou verschijnen. En een kennis dacht: O, die arme Geert op dat eiland, waarom heeft Barbera – mijn zus – daar niets over verteld?’”
U schreef internationale romans, gebaseerd op diverse periodes van uw leven in vele landen en op zee. Waarom wilde u terug naar uw jeugd?
“In zekere zin héb ik die andere delen natuurlijk al geschreven: mijn eerdere romans. Over Berlijn, over mijn poolexpeditie, over de huurlingen in El Salvador tijdens de oorlog daar, over Haïti waar ik ook op een klein eilandje heb gezeten. Maar er zijn bepaalde jeugdherinneringen die heel scherp blijven. Veel scherper dan latere herinneringen. Omdat ze niet slijten, denk je dat ze ook belangrijk zijn. Uit literair oogpunt onzin natuurlijk, het is allemaal heel banaal. Een eerste hand onder de rok, ach ja. Ik wilde er al over schrijven, maar ik kwam er niet uit, het werd veel te zwaarwichtig.”
“Toen Philip Roth vorig jaar was overleden, ben ik veel over en van hem gaan lezen. Saul Bellow was zijn rolmodel. Ik had Roths Portnoy’s Complaint vroeger wel gelezen, en van Bellow Herzog en The Adventures van Augie March, maar er weinig van begrepen. Er bleek zo veel humor en Amerikaanse geschiedenis in te zitten die ik als 16-jarige compleet had gemist. Augie March gaat over Chicago, begin jaren dertig. Bellow wilde niet rechtstreeks over zichzelf en zijn ouders schrijven, maar koos een jongetje uit de straat als hoofdpersoon. Dat was mijn oplossing: ik heb een jongetje uit mijn zesde klas lagere school gebruikt – hij heette echt Mendel, mijn namen hebben altijd een ankertje in de werkelijkheid – als mengvat van mijn eigen herinneringen en verzinsels en om zo het boek een luchtige vorm te geven.”
In die hybride vorm delibereert Jan Mendel over zijn boeken, zijn leven, spreekt de lezer aan, laat zich tot de orde roepen, oppert correcties. ‘Gekunstelde mooischrijverij laat ik graag aan anderen over’, schrijft hij, of u?
“Ik heb gekozen voor een heel open vorm, met veel uitweidingen en heen en weer springen. Het is in zekere zin een komedie. Ik heb ook geen jeugdtrauma’s, geen appeltjes te schillen met mijn ouders. Het zijn allemaal gebeurtenissen die voor die jongen heel dramatisch zijn, maar ik kon niet anders dan er een comedy of manners van maken. Het heeft lang geduurd voor ik er achter kwam.”
Heeft u er zelf veel plezier aan beleefd?
“Toen ik eenmaal de openbaring had van de vorm – nou, openbaring is een groot woord, meer het gevoel van ‘hè hè, ik kan er iets mee’ – heb ik het snel geschreven, in negen maanden. En ja, er zitten allerlei privéplagerijtjes in.”
Is het u in Apeldoorn kwalijk genomen dat u de tijd daar omschrijft als ‘ballingschap’?
“Geen kwaad woord over Apeldoorn. Willen ontsnappen uit Apeldoorn was uit het leven gegrepen, ontsnappen uit het ouderlijk huis. Dat gevoel een balling op de Veluwe te zijn, zit in Jan zelf. Hij heeft te weinig zelfinzicht om te bedenken dat hij zich in Velsen net zo zou hebben gevoeld. Dat gebeurt iedereen in de puberteit. Ik moet voortdurend benadrukken: het is fictie. Ach, Philip Roth moest ook bij elk boek dat verscheen bij leven van zijn ouders zeggen: ‘Denk erom, het gaat niet over jullie.’”
De jongens, uitgeverij De Kring, €22,50, 352 blz.