PlusInterview
Renée Kapitein is tevens barvrouw: ‘Dan maak je als schrijver in elk geval genoeg mee’
Als aan Renée Kapitein wordt gevraagd wat ze doet, zegt ze: ‘Ik ben schrijver en werk in de kroeg – maar dat is een hobby.’ Heel gek, want ze vindt ook: werken in de horeca is een vak. Niet toevallig heet haar tweede roman Café Morgen.
Renée Kapitein (35) zit op de bar. Waar moet ze anders zitten, grapt ze. Zit een kern van waarheid in, want juist deze plek, met haar voeten op een houten kruk, is haar lievelings. Ze heeft er overzicht, zit vlak bij de speciaalbiertjes (knipoog) en kan met de gasten kletsen.
Maar nu is er niemand. Het is 12 uur, Bar Joost in Oost is nog dicht, de stoelen staan omgedraaid op de tafels. Kapitein is eerder gekomen om het koffiezetapparaat vast aan te slingeren, neemt een slok en gaat aan de leestafel zitten van ‘haar’ café.
Stamgasten
Ze is niet de eigenaar, en ze werkt er inmiddels alleen nog maar op vrijdag, maar Kapitein en Bar Joost gaan way back. Ze begon er in 2014, toen ze na haar studie dramaschrijven voor zichzelf was begonnen. “Het ging van wel werk naar geen werk naar wel werk naar geen werk, en toen dacht ik: het is fijn om iets stabiels achter de hand te hebben.”
Het café werd een plek waar ze alles over bier leerde, eendagsbezoekers en stamgasten ontmoette, goede en slechte gesprekken voerde. En het is de plek waar ze haar tweede roman, Café Morgen, in haar hoofd liet ontstaan. “Je hebt twee type schrijvers,” zegt ze. “De mensen met heel veel fantasie, en de mensen die het ergens anders vandaan moeten halen.” Kapitein behoort tot de laatste groep, en is daarom maar gewoon ‘heel erg veel gaan leven, want dan maak je in elk geval genoeg mee’.
Rode lippenstift
Café Morgen beslaat één dag, 8 maart, Internationale Vrouwendag en tevens de verjaardag van barvrouw Loes. Er komen vier andere vrouwen in het café: de 80-jarige, drinkende buurvrouw, de jonge vrouw die Tracey heet, een verwarde moeder en een piloot, aangeduid als – jawel – Piloot. “Ik ben wel een beetje Loes,” zegt ze. “Iemand die ruimte in wil nemen, maar niet zo goed weet hoe.”
Zoals Kapitein schrijft: ‘Ze wil haar huid vol laten tekenen. Hoge hakken, ook al is ze langer. Zonder panty, ook met witte benen. Kort, kort, korter, nee, nog iets korter. Precies. Ze wil zo strak als het kan en niets verhullend, of wijd en groot en lomp en grof. Alles ertussenin en met rode lippenstift. Ze wil vloeken. Ook in kleuren. En geuren. En stinken, naar zichzelf.’
Het is iets waarmee ze worstelt. Hoe vrouwelijk kan en wil ze zijn? “Ik ben opgegroeid in Watergang, een dorpje net buiten Amsterdam. Kent geen hond, woont ook geen hond: tweehonderd mensen toen ik achttien jaar geleden vertrok om te gaan studeren.”
Ze groeide ‘jongensachtig’ op, zegt ze. Niet alleen omdat ze kort haar had en een naam die ook voor een jongensnaam door kon gaan, maar ook omdat ze in bomen klom, hutten bouwde, in de bosjes stoeide, veel buiten zwom. “En in mijn jeugd was toch wel het idee: slank zijn als vrouw is mooi. Ik merk dat ik daar tegenaan wil schoppen, in mijn boek.”
Wel een vak
En dan is er nog iets waar ze korte metten mee wil maken. Waarom doen we in Nederland toch zo denigrerend over het horecavak?
“Ik kan het antwoord wel geven: omdat je slecht betaald krijgt, omdat je er niet voor opgeleid hoeft te zijn, omdat er hier mensen komen die aan de zijkant van de samenleving staan. Maar het is wel een vák. Er komen weleens mensen – mannen, voornamelijk – die denken meer over bier te weten. Mansplain iemand anders maar, denk ik dan. Tegelijkertijd houd ik dat vooroordeel ook in stand. Als iemand die ik niet goed ken me vraagt wat ik doe, zeg ik: ‘Ik ben schrijver, en werk in de kroeg – maar dat is een hobby.’ Terwijl: nee. Het is een baan.”
Het barwerk combineren met het schrijverschap is soms te doen, en soms ook niet. Wanneer niet: als ze overdag schrijft, en in de middag moet werken. “Dan werk je dus gewoon zo veertien uur.” Het voordeel is wel: ze is achter die laptop vandaan. Volgens Kapitein het grootste nadeel van schrijven: het is zo’n ontzettend zittend beroep.
Soms denkt ze dat ze met haar werk in het café moet stoppen. Als ze een invaldienst heeft. Of als ze weer moet vragen of de mensen na de laatste ronde alsjeblieft willen vertrekken. Als klanten hun glas mee naar buiten willen nemen, wat niet mag.
“Maar ik vraag me af of ik echt helemaal weg zou kunnen. Het is toch een soort vriend. Of nee, een familielid. Bij familie kun je even weggaan, maar je komt er vroeg of laat toch altijd weer terug.”
Fictie
Renée Kapitein
Café Morgen
ambo|anthos,
€ 22,99
256 blz