PlusBoekrecensie

Maxim Februari is scherp, erudiet, speels en komisch

Dries Muus
null Beeld

Je zou De onbetrouwbare verteller van Maxim Februari een veelzijdig boek kunnen noemen, of − iets minder genereus − een samenraapsel. Een stapel NRC-columns, waar ter afwisseling hier en daar een essay, een lezing of een kort verhaal tussen is geschoven. De vraag is natuurlijk: is dat erg? Het antwoord, in dit geval: absoluut niet.

De columns alleen al rechtvaardigen de bundeling. In de eerste plaats omdat Februari zo ongeveer de gedroomde columnist is. Scherp en erudiet, maar ook speels en onweerstaanbaar komisch. Zijn stukken zijn leerzaam maar nooit belerend, even inzichtelijk als vermakelijk, en Februari wisselt licht absurdistische spot continu af met onversneden engagement.

Hij is vrolijk en bezorgd over onze tijd, en zowel die vrolijkheid als die zorg is besmettelijk. Hoe meer columns je achter elkaar leest, hoe duidelijker Februari’s klasse naar voren komt.

In de tweede plaats is De onbetrouwbare verteller rijker dan een gebruikelijke columnbundeling dankzij de ordening. De stukken zijn niet op verschijningsdatum of genre gesorteerd, maar op onderwerp. Die keuze pakt goed uit - misschien omdat Februari een paar duidelijk herkenbare thema’s en overtuigingen heeft waarvan de aantrekkingskracht niet metéén duidelijk is. Waar je misschien even, een column of twee, in moet komen. En waar je vervolgens, na twee columns, niet meer uit wilt.

Rampzalige gevolgen

Er zijn bijvoorbeeld, op het eerste gezicht, prikkelendere onderwerpen dan het informatietijdperk, big data en digitale surveillance. Maar Februari weet abstracte technologische kwesties keer op keer te vertalen naar herkenbare komische situaties en angstaanjagend concrete problemen.

Hij laat overtuigend zien dat efficiëntie op zichzelf geen deugd is, dat korte­termijngemak op de langere termijn rampzalige gevolgen kan hebben, en dat juist onze afkerige of apathische reactie op technologiekritiek een cruciaal onderdeel van het probleem is.

Hij presenteert zichzelf ondertussen alles­behalve als digitaal expert. Integendeel: hij klinkt soms als een typische vertegenwoordiger van de predigitale generatie, iemand die bezorgd een jonger neefje belt als zijn computer uit zichzelf een nieuwe update installeert.

Die toon is even bedrieglijk als effectief. Februari doorziet de implicaties van technologische veranderingen en doorgeslagen bureaucratie waarschijnlijk beter dan welke hedendaagse schrijver ook, maar door zijn constante verwondering en half voorgewende onbegrip plaatst hij zichzelf steeds weer naast de lezer.

Haast zonder dat je het doorhebt leidt hij je zijn betogen in. Onderweg – grinnikend, soms schaterend – realiseer je je nauwelijks dat je een zorgvuldig opgebouwde argumentatie doorloopt, maar tegen de tijd dat je de slotregels bereikt, kan je haast niet anders dan Februari’s conclusies onderschrijven. Hij haalt zijn gelijk zonder daar ooit expliciet op uit te zijn.

De kwaliteit van de stukken is vrij constant. Het korte verhaal Razernij – een raak portret van een overvraagde adolescent - is vermakelijk, en de essays zijn even soepel geschreven en helder beredeneerd als de columns. Maar het is toch die laatste vorm waarin Februari het beste tot zijn recht komt. Misschien omdat hij zich daarin het best kan bedienen van zijn milde zelfspot.

Hij werpt zich regelmatig ironisch op als nieuws- en wereldduider, beschrijft daarmee indirect ook de rol van de columnist, en stelt zichzelf eigenlijk min of meer dezelfde vraag als de gemiddelde verbijsterde kranten­lezer: hoe moet je in godsnaam iets zinnigs zeggen, over zoveel kwesties die minstens voor de helft bestaan uit onzin?

Nou, toont Februari steeds weer aan: door je dus óók op die andere helft te blijven richten. Door voorbij de rookgordijnen te kijken, met andere woorden.

Privacy is zo’n rookgordijn. Dat de regering een overvloed aan persoonlijke gegevens bij elkaar mag harken, vanuit het streven om fraude aan te pakken, brengt veel grotere gevaren met zich mee dan een gebrek aan privacy.

‘Wie ontwerpt bijvoorbeeld die risicomodellen en wie bepaalt de criteria voor risico­melding?’ vraagt Februari terecht. ‘Ik heb gelukkig een nette huidskleur en een nette postcode, dus ik vermoed dat ik zelf ongestoord kan blijven frauderen, mij hoort u niet klagen. Maar wat vindt het gelijkheidsbeginsel daarvan?’

Na die even scherpe als grappige regels volgt meteen Februari’s onweerlegbare punt: ‘Het is onbegrijpelijk dat we zonder discussie al zijn beland in de uitvoeringsfase.’

Dat is wat Februari steeds weer doet: hij kijkt voorbij de rookgordijnen, verdrijft ze en biedt een blik op de werkelijke problemen daarachter. De onbetrouwbare verteller maakt je bewuster, slimmer, verontwaardigder – en vermaakt op elke pagina.

Wilt u belangrijke informatie delen met Het Parool?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van Het Parool rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@parool .nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden