PlusAchtergond
Inhaalslag Surinaamse schilderkunst smaakt naar meer
Surinaamse School zal de geschiedenis ingaan als belangrijke tentoonstelling: het eerste grote overzicht van 20ste-eeuwse Surinaamse schilderkunst. En dat levert geweldige ontdekkingen op.
Van bovenaf zien we Jezus, herkenbaar aan stigmata, hangend aan een boom. Dit is geen kruisiging maar een lynchpartij, een indruk versterkt door de peer aan een tak die meteen Billie Holidays Strange Fruit in gedachte brengt. Een spierwit kruis is in het lichaam gestoken, bij wijze van kaartje van de afzender. Quintus Jan Telting koppelt in Waar schuilt de Christen achter? (1970) de giftige erfenis van de missie in de vorm van raciaal geweld en de burgerrechtenbeweging op een manier die vijftig jaar nadat hij het schilderij heeft gemaakt nog steeds aankomt als een mokerslag.
Dit schilderij alleen al is genoeg reden om Surinaamse School te bezoeken. Maar dat zou tekortdoen aan een tentoonstelling die op meerdere manieren historisch genoemd mag worden. Niet eerder is – waar dan ook – zo’n groot overzicht te zien geweest van 20ste-eeuwse Surinaamse schilderkunst.
Deze tentoonstelling is een inhaalslag, misschien te laat, maar passend in de tijdgeest. Na de voornamelijk cultuurhistorische Grote Suriname Tentoonstelling in De Nieuwe Kerk en Aan de Surinaamse Grachten, over de relatie tussen de Amsterdamse familie Van Loon en de overzeese plantages, wordt opnieuw een lacune gevuld in de kennis over een land dat ruim driehonderd jaar een Nederlandse kolonie was, maar waarover we schrikbarend weinig weten.
Pionierswerk
Surinaamse School borduurt voort op Twintig Jaar Surinaamse Kunst 1975-1995, die het Stedelijk een kwarteeuw geleden toonde. Maar de periode die nu wordt bestreken is groter, van 1910 tot 1985. En met ruim honderd werken van 35 kunstenaars is het beeld ook meer divers. Vier gastcuratoren waren grotendeels verantwoordelijk voor de samenstelling. En dat was geen eenvoudige opdracht, pionierswerk zelfs. Een museum dat systematisch Surinaamse kunst verzamelt en in kaart brengt, bestaat immers niet. Het leeuwendeel van het getoonde bestaat uit bruiklenen die gewoonlijk boven banken en bureaus in Paramaribo, Amsterdam of elders hangen.
De tentoonstelling heeft een thematische opzet die zich min of meer chronologisch ontvouwt. Het openingswerk is van Gerrit Schouten, beroemd van zijn diorama’s en algemeen erkend als eerste professionele kunstenaar van Suriname. Cliff Son a Jong is een van de sluitstenen, met zijn surrealistische verbeelding van de onafhankelijkheid: een ruiterstandbeeld met Surinaamse vlag, een pasgeboren baby en een witte vrouw – de voormalig kolonisator – die in tegenstelling tot Botticelli’s Venus niet geboren wordt uit de golven maar sterft op het strand.
Onderweg komen religie, landschappen, portretten, slavernij en het ontstaan van een nationale identiteit voorbij. De westerse invloed is in het begin nog groot. Wim Bos Verschuur werkt als een onvervalste impressionist en in de jarenvijftigdoeken van Erwin de Vries gromt de Cobrageest. Voor westerse ogen zijn bepaalde werken misschien academisch, braaf zelfs. Maar Ron Flu’s Christus met Afro en erectie die met penselen aan het kruis is genageld, zet iedereen weer op het verkeerde been.
De tentoonstellingstitel is in dit verband verwarrend. Dé Surinaamse School, met een eenduidig herkenbare stijl, bestaat niet. Veelstemmigheid is juist het kenmerk bij uitstek van Suriname, een klein land waar sektarisme welig tiert, ook in de kunst. Wel zijn er kernfiguren aan te wijzen die letterlijk school hebben gemaakt door academies op te richten of protegés in hun atelier op te leiden.
Bevoogdend
De bekendste is Nola Hatterman, een Amsterdamse met een grote voorkeur voor zwarte modellen, die in 1953 naar Paramaribo emigreerde en het Surinaamse kunstonderwijs een eerste impuls gaf. Haar verdiensten worden nog steeds erkend, maar al tijdens haar leven was er verzet tegen haar starre geloof in figuratie en de bevoogdende manier waarop zij haar geadopteerde landgenoten voorhield wat wel en niet geldt als Surinaamse kunst.
Een nationalist als Jules Chin A Foeng richtte in weerwil daarvan een eigen Nationaal Instituut voor Kunst en Kultuur op. In Surinaamse School worden ze echter niet tegenover elkaar gezet maar naast elkaar, zoals ze ook in Paramaribo hebben gefunctioneerd.
Van een aantal kunstenaars in de tentoonstelling zou je willen dat er zo snel mogelijk een grote solo komt. Soeki Irodikromo, die Javaanse mythologie met een krachtig expressieve twist op het doek worstelde, zou het dubbel en dwars verdienen. En natuurlijk Telting, van wie behalve de gelynchte Christus ook psychedelische en popartachtige werken te zien zijn die hij maakte tijdens zijn jaren in New York. Van 1970 tot zijn dood in 2003 woonde hij in Amsterdam, op een steenworp afstand van het Stedelijk – zonder opgemerkt te worden.
Maar voordat het museum een groot Telting-retrospectief organiseert, moet het eerst fondsen werven om een catalogus te produceren. Want zo’n belangrijke tentoonstelling als Surinaamse School moet simpelweg gemarkeerd worden met een naslagwerk. Om te zorgen dat we deze geschiedschrijving na de tentoonstelling niet vergeten en over twintig, dertig jaar dezelfde lacunes weer gevuld moeten worden.
Surinaamse School. Schilderen van Paramaribo naar Amsterdam: t/m 31 mei 2021 in het Stedelijk.