PlusAchtergrond

Eerste dagboek J.J. Voskuil: ‘Ik durf niet zo te schrijven dat het pijn doet’

J.J. Voskuil, 1996. Beeld Wubbo de Jong/MAI
J.J. Voskuil, 1996.Beeld Wubbo de Jong/MAI

Volgende week verschijnt het eerste deel van de dagboeken van J.J. Voskuil (1926-2008). Het wordt een zevendelige serie, net als zijn magnum opus Het bureau. ‘Ondanks de schijn van het tegendeel is een dagboek bedrieglijke lectuur.’

Maarten Moll

Niets zo fictief als een dagboek.

Hoe weet je of het echt is gebeurd wat wordt beschreven? De dagboekschrijver schrijft het op zoals hij het zich herinnert, maar of die herinneringen waar zijn?

Geen idealer plek om de geschiedenis naar je hand te zetten dan een dagboek. Terwijl paradoxaal genoeg op dagboeken of egodocumenten vaak juist ook de etiketten ‘objectief’ en ‘echt’ worden geplakt.

Dus wat moeten we denken van de dagboeken van schrijver J.J. Voskuil?

J.J. Voskuil, beroemd geworden met de zevendelige romanserie Het bureau, overleed op 1 mei 2008. Veertien jaar na zijn dood brengt uitgeverij Van Oorschot zijn dagboeken uit, die, net als Het bureau, uit zeven delen zullen bestaan. Deel 1, Bijna een man, beslaat de periode 1939-1955, van zijn jeugd via zijn studie aan de universiteit tot zijn baan als leraar in Groningen. (Pas in 1957 trad hij op het Meertens Instituut voor volkskunde in dienst, in Het bureau het A.P. Beerta-Instituut geheten. Deel 1 van Het bureau, Meneer Beerta, vangt aan in dat jaar.)

Wat vond J.J. Voskuil (Han) zelf over het schrijven van een dagboek? In Bijna een man refereert hij er een aantal keren naar. Een paar voorbeelden.

Bladzijde 157

‘Maandag 12 december (1949). Er zou een verhaal te schrijven zijn over een man die de dupe wordt van een stelselmatige vervalsing van zijn dagboek.’

Wat we kunnen zeggen is dat het verminkte dagboeken zijn. Dat is geen negatieve beoordeling, maar een constatering na lezing van de verantwoording achterin dat eerste, 688 bladzijden dikke eerste deel. Daarin lezen we dat Voskuil zijn hele leven lang een dagboek bijhield. Maar van de 160 schriften waarin hij dat deed, vernietigde hij er tientallen. Het ging om de schriften die licht wierpen op ruwweg de eerste 30 jaar van zijn leven.

In zijn testament bepaalde Voskuil dat zijn vrouw, Lousje Voskuil-Haspers (Nicolien in Het bureau), als zij hem zou overleven, met de schriften mocht doen wat ze wilde. Hij liet de dagboeken, die hij inmiddels had overgetypt, aan haar lezen. ‘Tot zijn teleurstelling,’ staat in de verantwoording, ‘zei Lousje dat ze een groot aantal stukken uit de tekst zou verwijderen en andere stukken sterk zou aanpassen’. Omdat zij ook zeggenschap had over hun samen geleefde leven had, was het argument.

Daar gaan we al.

Lousje Voskuil-Haspers knipte vijf procent uit de dagboeken. ‘Daarmee verdween volgens Voskuil ook de sjeu uit zijn dagboek.’ Wat dan volgt, is een gevalletje ‘ik moet hier de boel opruimen en dit is toch geen kunst dus hup in de prullenbak ermee’. Lousje gooide de weggeknipte stukken niet weg, maar bewaarde ze in een vuilniszak.

Na de dood van haar man kreeg ze spijt ‘van het grote verdriet dat ze hem had gedaan, want, zo besefte ze, zoals hij het had opgeschreven was het toch geweest’. Ze was van plan het dagboek te restaureren. Maar een paar jaar later gooide een werkster de vuilniszak weg, samen met andere correspondentie. Gelukkig vond Lousje veel schriften die haar man had overgetikt terug, zodat een aantal ‘gaten’ nog konden worden gedicht.

Van een vervalsing in de strikte betekenis van dat woord is geen sprake, en of Voskuil de dupe is van dat geknip is ook maar de vraag. We zullen nooit weten of alle sjeu is teruggebracht in de dagboeken, en dat is natuurlijk wel jammer.

Bladzijde 201

‘Woensdag 21 juni (1950). Als dit dagboek zin wil hebben, zal ik een nieuwe manier van schrijven moeten vinden, reëler, aardser, niet gesublimeerd in theoretische beschouwingen.’

De beschrijvingen van de omgang en de discussies met zijn studiegenoten – hij ‘zwaaide’ van economie naar Nederlands – zijn af en toe behoorlijk taai, en ook saai.

We ontmoeten zijn latere vrouw Lousje en, om zijn belangrijkste (studie)vrienden te noemen, Jaap Oversteegen (de latere literatuurwetenschapper), Frida Vogels (auteur) en Jan Bruggeman (VVD-Kamerlid), met wie hij soms oeverloos discussieert over schrijvers en politiek. Zoals dat ook zo was in zijn ‘studentenroman’ Bij nader inzien uit 1963 waarin veel van de vrienden uit Bijna een man ook een rol spelen. (In het register staan de verwijzingen.)

Gelukkig staan daar de reflectieve opmerkingen tegenover, want Voskuil benoemt zich met zelfinzicht en zonder gêne een twijfelaar, een lafaard, een bangerik. Precies die eigenschappen die hij als zijn alter ego Maarten de Koning ook in Het bureau toont.

En er wordt veel gewandeld. De beschrijvingen van die wandelingen zijn mooi en melancholisch, wat we dan ook weer terugvinden in de drie wandelboeken die hij onder de titel Voettochten publiceerde.

Bladzijde 383

‘Vrijdag 2 januari (1953). (…) Als jongetje was ik laf. Ik nam nooit risico’s. (…) Ik ben voorbereid op elke loopbaan. Ik durf niet hoog in te zetten. (…) Het liefst zou ik me verbergen. (…) In mijn dagboek herken ik dezelfde mentaliteit. Elke analyse blijft in de grond vriendelijk geleuter. Ik durf niet zo te schrijven dat het pijn doet.’

Hier doet Voskuil zichzelf tekort. Zijn beschrijvingen van zijn vrienden zijn soms keihard, meedogenloos en nietsontziend. Vaak alleen op papier, maar toch. Op bladzijde 292, het is dan twee jaar eerder, schrijft hij: ‘Misschien is dat de zin van een dagboek: materiaal verzamelen waarvoor je je later kunt schamen.’ Aan de eerlijkheid van wat Voskuil schrijft ten opzichte van wat hij voelt, ontbreekt het niet in Bijna een man. En dat is soms ronduit pijnlijk.

Bladzijde 453

‘Zondag 16 augustus (1953): Ondanks de schijn van het tegendeel is een dagboek bedrieglijke lectuur. Schrijvend over de gracht of over de Sticusa (de stichting met als taak de culturele samenwerking met Indonesië, Suriname en de Antillen te bevorderen, red.), vermijd ik wat me eigenlijk bezighoudt (…)’

En dan volgt er een fraaie beschrijving van een wandeling door de IJdoornpolder. Het is deze afwisseling in scènes die Bijna een man zo genietbaar maken. Het werkende leven, het zich moeten aanpassen aan de maatschappij (hij wil dat niet!), en dan de volledige vrijheid, het willen opgaan in een landschap, in de natuur. Daar is niets bedrieglijks aan, maar Voskuil weet ook dat hij weer terug moet naar de ‘vijandige’ maatschappij.

Bladzijde 560

‘Donderdag 26 augustus (1954). (…) In hoeverre stemmen de gesprekken die je opschrijft overeen met de werkelijkheid en in hoeverre zijn ze verleugend? Een gesprek op hoger niveau (met Jan Bruggeman, Frida, en ook met Jaap) is veel moeilijker weer te geven dan een gesprek met iemand die je de baas bent.’

Tja, de vraag stellen is hem beantwoorden. Juist voor dit fragment staat een paginalange weergave van een gesprek dat hij met een vriend heeft. Dat kun je natuurlijk nooit letterlijk weer reproduceren.

Prachtig, net als in Het bureau en Voettochten zijn de verbale gevechten van Han met Lousje. Heel mooi gestileerd, en daarom misschien wel een tikje verleugend. Met dank aan de schrijver.

Met zijn ‘uitzichtloze’(ook al zo’n typisch Voskuilwoord) baan als leraar Nederlands in Groningen, in 1955, eindigt dit eerste dagboek. Bijna een man is een beetje een bedrieglijke titel, want Han Voskuil is in dit deel al de Han Voskuil die hij de rest van zijn leven zal blijven, met zijn angsten, zijn scepsis, zijn humor en zijn Lousje.

Maar wat verheugen we ons, als liefhebbers van zijn magnum opus, op de indiensttreding bij het Meertens Instituut, en op de avonturen op dat ‘andere’ bureau.

J.J. Voskuil

Uitgeverij Van Oorschot brengt in zeven delen de dagboeken van J.J. Voskuil (1926-2008) uit. De auteur schreef sinds zijn dertiende meer dan 160 schriften vol. Met 1207 bladzijden is Voskuils literaire, autobiografische debuut Bij nader inzien, waarin zijn studietijd centraal staat, tot op heden een van de meest omvangrijke romans uit de Nederlandse literatuur. In 1963 verscheen het in twee banden bij G.A. van Oorschot. Echt bekend werd het echter pas in 1991 door de gelijknamige zesdelige VPRO-serie van Frans Weisz.

De omvang van Bij nader inzien werd ruimschoots overtroffen door Voskuils zevendelige romancyclus Het bureau, verschenen in de jaren negentig, over zijn dertigjarige ambtelijke loopbaan bij het Meertens Instituut. Van zijn dertiende tot zijn tachtigste hield Voskuil, de man die zichzelf niet als schrijver beschouwde, maar een niet te onderdrukken schrijflust had, ook nog een dagboek bij. Deze in totaal 160 schriften vormden de basis voor wat Uitgeverij van Oorschot nu aankondigt als ‘het grootste werk’: het dagboek van Voskuil in zeven delen.

Op woensdag 21 september is in de Lutherse Kerk een feestelijke avond rond het boek, met sprekers. Meer informatie en tickets via Spui25.nl.

null Beeld

Dagboeken

J.J. Voskuil

Bijna een man, dagboeken 1939-1955

Uitgeverij Van Oorschot, €45, 688 blz.

Verschijnt 21 september

Wilt u belangrijke informatie delen met Het Parool?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van Het Parool rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@parool .nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden