PlusTen slotte
Bernard Haitink (1929-2021) was de grootste dirigent van zijn tijd
Bernard Haitink, de beroemdste Nederlandse dirigent sinds Willem Mengelberg, is donderdag in zijn woonplaats Londen overleden. Haitink was 27 jaar chef-dirigent van het Concertgebouworkest, maakte meer dan 450 platen en gold als als een van ’s werelds grootste interpreten van muziek van Mahler, Bruckner, Debussy en Ravel. Hij bleef tot op zeer hoge leeftijd actief.
In 2004 deed Bernard Johan Herman Haitink een grappige en vooral kenmerkende bekentenis. In een interview in de concertgids Preludium vertelde hij dat hij thuis altijd Herman werd genoemd. Dat hij als dirigent onder de naam Bernard bekend werd, was het gevolg van een malle vergissing. In de programma-informatie bij het allereerste ‘min of meer officiële concert’ dat hij dirigeerde, stond Bernard Haitink. Herman Haitink, zeer verlegen, durfde daar ‘geen lawaai over te maken en dus is het Bernard gebleven’.
Bernard Haitink, klein van gestalte, eeuwig een kwetsbare blik in de ogen, was een onwaarschijnlijke kandidaat voor de wereldroem die hem later ten deel zou vallen. Maar hij was wel een man met een missie: dirigent wilde hij worden, en noch zijn vader, directeur van het Gemeentelijk Energiebedrijf in Amsterdam, noch zijn moeder, die Franse taal- en letterkunde had gestudeerd, kon hem op andere gedachten brengen.
Als violist geen natuurtalent
Het heilige muziekvuur was in Haitink aangestoken door de concerten van Willem Mengelberg, die hij als kind op last van zijn vioolleraar Charles van de Rosière in Het Concertgebouw bijwoonde – op loopafstand van zijn geboortehuis aan de Reijnier Vinkeleskade – en door de totale overgave waarmee hij naar de radio luisterde en zakpartituren bestudeerde, al kon hij die in het begin nauwelijks lezen.
Als violist was Haitink geen natuurtalent. Hij was als musicus gedoemd tot een bestaan ergens bij de tweede violen van een radio-orkest. Maar hij wilde dirigeren. Op het conservatorium vroeg hij aan Felix Hupka, de dirigent van het orkest, of hij hem lessen wilde geven. Hupka zag er niets in, maar Haitink hield vol. En toen Hupka hem op een goede dag uit de violensectie plukte om een repetitie van het eerste deel uit Tsjaikovski’s Vioolconcert van hem over te nemen, ging hij overstag. Hupka besloot de jonge Haitink privéles te geven.
Requiem van Cherubini
Daarna ging het onverwacht vlot. Haitink nam tweemaal deel aan de dirigentencursus van de Nederlandse Radio Unie, waar hij het hart stal van Ferdinand Leitner. Bij de omroep zagen ze zoveel potentie in Haitink dat ze hem in 1954 een post aanboden bij het Radio Filharmonisch Orkest en de vier andere ensembles van de NRU.
In 1956 dirigeerde Haitink tijdens het Holland Festival het Requiem van Cherubini. Het belangrijkste concert van zijn leven, achteraf gezien, want minder dan een half jaar later dirigeerde hij hetzelfde stuk bij het Concertgebouworkest, als vervanger van Giulini. Haitink was de enige dirigent binnen handbereik die het stuk op zijn repertoire had.
Toen de 27-jarige Haitink op 8 november 1956 de 33 treden van de trap in de Grote Zaal afkwam, hoorde hij een vrouw in het publiek zeggen: “Kijk nou eens, een baby!”
Eduard van Beinum, chef van het Concertgebouworkest, en artistiek leider Marius Flothuis waren zo onder de indruk van Haitinks debuut, dat ze hem voor het seizoen 1957/58 zevenmaal engageerden.
Twee sterfgevallen zouden vervolgens de toekomst van Haitink bepalen. In 1956 overleed Paul van Kempen, de ‘eerste dirigent’ van de omroeporkesten. Haitink werd zijn opvolger, waardoor hij zich al op jonge leeftijd moest buigen over de complete orkesthuishouding: dirigeren, programmeren, audities leiden. Het was de perfecte leerschool voor de baan die hem bij het Concertgebouworkest werd aangeboden na de ontijdige dood van Van Beinum, die in 1959 tijdens een repetitie van Brahms’ Eerste symfonie stierf na een hartaanval.
‘Benoeming op krediet’
Hoewel Haitink ook voor Van Beinum zelf de aangewezen opvolger was geweest, waren ze bij het wereldberoemde Concertgebouworkest toch niet helemaal zeker van hun zaak. Daarom bedachten ze in 1961 een unieke constructie: Haitink werd samen met de door de wol geverfde Duitser Eugen Jochum benoemd tot ‘vaste dirigent’. ‘Een benoeming op krediet,’ noemde Haitink het. Dat hij daar als onervaren jongeling niet onmiddellijk kopje-onder ging, dankte hij aan Jochum en naar eigen zeggen vooral ook aan ‘de goede Flot’: aan Marius Flothuis, de artistiek leider van het orkest, die hem van waardevolle adviezen voorzag en die zorg droeg voor doortimmerde en voor die tijd avontuurlijke programma’s.
Op instigatie van Flothuis dirigeerde Haitink alles wat los en vast zat: het Duitse romantische werk, Frans repertoire, maar ook vrijwel de complete orkestrale Stravinsky, Schönberg, Webern, Ligeti, en zeer veel werk van Nederlandse componisten. Des te zuurder was het voor Haitink en Flothuis dat juist het Concertgebouworkest op 17 november 1969 doelwit werd van de Actie Notenkraker (de pendant van de Actie Tomaat), waarbij actievoerders, onder wie Peter Schat, Louis Andriessen en Reinbert de Leeuw, in de Grote Zaal met behulp van knijpkikkertjes een uitvoering van een Fluitconcert van Hans Joachim Quantz nog tijdens de opmaat een halt toeriepen.
“Ik was niet gewaarschuwd. iedereen wist dat het zou gebeuren, behalve ik,” zei Haitink tegen journalist Roland de Beer. Hij bleef nog lang kwaad.
Mahler als specialiteit
In de jaren zeventig nam de carrière van Haitink een hoge vlucht. Hij werd bij alle belangrijke orkesten ter wereld gevraagd. Mahler werd zijn grote specialiteit. En dat terwijl hij er lang bang voor was geweest.
Voor platenmaatschappij Philips werkte hij aan een indrukwekkende discografie, die orkest en dirigent, ook door de kwaliteit van de opnamen (dankzij de vermaarde technicus Jaap van Ginneken en later Volker Straus), over de hele wereld bewonderaars verschaften.
Toch was niet alles even fijn. Er waren wrijvingen, meestal met de directie van het Concertgebouworkest – een rode draad in Haitinks carrière.
Toen orkestdirecteur Piet Heuwekemeijer zijn ‘Plan-Heuwekemeijer’ ontvouwde – het Concertgebouworkest moest ook als kamerorkest opereren en daarnaast ook kamermuziek spelen, in wisselende bezettingen – was Haitink mordicus tegen omdat hij verbrokkeling van de krachten contraproductief achtte. Heuwekemeijer moest uiteindelijk ontslag nemen.
Frustratie
Volgende voorval: in 1979 werd zonder overleg de vermaarde Rus Kirill Kondrasjin naast Haitink benoemd. Wat Haitink ook stoorde was dat hem steeds meer repertoire ‘werd afgenomen’, door specialisten als Harnoncourt, die eerst de barok en daarna de Weense klassieken volgens nieuwe historische inzichten uitvoerden. De frustratie liep uiteindelijk zo hoog op dat Haitink zich hardop afvroeg ‘wat zijn rol als chef nog was’. Hij besloot in 1986, na een dienstverband van 25 jaar, het orkest te verlaten, ‘zonder feestelijk vertoon’. Directeur Hein van Royen, met wie hij moeizaam overweg kon, wist de vertoornde chef ertoe te bewegen nog twee seizoenen aan te blijven. Maar nú was het orkest verontwaardigd, omdat de musici niks was gevraagd.
Ook Haitinks vertrek in 1988 stond in het teken van communicatiestoornissen en van gramschap. Geheel op eigen houtje had Van Royen de volstrekt onbekende Riccardo Chailly als Haitinks opvolger benoemd. Haitink zag zelf weinig in de Italiaan, wat hij ook liet merken. Daar had hij later spijt van. “Een van mijn zwakke momenten,” zei hij tegen Niek Nelissen, die een interviewboek met de dirigent publiceerde. Tegen Nelissen ontkende hij dat hij Hans Vonk als zijn gedroomde opvolger zag. Edo de Waart haalde in 2017 wel de herinnering op dat Haitink hem op de trap achterna was komen rennen om hem te zeggen: “Jíj had het moeten worden.”
De laatste Kerstmatinee van Haitink als chef, in 1987, kreeg een veelbesproken, symbolisch slot: toen hij zich na de uitvoering van Mahlers Negende symfonie omdraaide om het applaus in ontvangst te nemen, liet hij demonstratief zijn stokje uit zijn handen vallen.
Royal Opera House
Pas in 1993 kwam hij weer terug bij het Concertgebouworkest, dat in 1988 koninklijk was geworden. Hij was inmiddels overgestapt naar het Royal Opera House Covent Garden in Londen. “In Amsterdam ben ik altijd de jonge snotaap gebleven die zich nog moest waarmaken. Hier in Covent Garden werd ik van meet af aan gerespecteerd.”
Opera was lang een blinde vlek voor Haitink, omdat hij dacht dat hij er de kwaliteiten voor miste. Hij ging er anders over denken toen hij in 1972 in Glyndebourne, in het groene, glooiende landschap van Sussex, werd gevraagd daar Mozarts Die Entführung aus dem Serail te leiden. Dit beviel zo goed (ook de kritieken waren zeer lovend) dat hij er tussen 1978 en 1988 met plezier muzikaal directeur was.
Maar Covent Garden, een operahuis dat sinds Georg Solti weer tot de A-categorie behoorde, was a different cup of tea. De eerste jaren waren moeilijk. Het operahuis zat financieel aan de grond. Hij bleef omdat hij het orkest en het koor niet in de steek wilde laten tijdens de grootscheepse renovatie. Uiteindelijk triomfeerde hij. Na de heropening in december 1999 kwamen het ROH en zijn muzikaal directeur weer in rustiger vaarwater. Hij was geliefd bij het publiek en dirigeerde verschillende opmerkelijke producties, waaronder een veelbesproken Ring in een enscenering van Richard Jones.
Verzoening
In Amsterdam kwam hij weinig meer. Het was aan Concertgebouwdirecteur Martijn Sanders en aan de nieuwe KCO-directeur Jan Willem Loot te danken dat Haitink er in de jaren negentig met goede zin terugkeerde. Sanders liet Haitink schitteren in een peperdure jaargang van de Carte blanche-serie, georganiseerd ter gelegenheid van Haitinks zeventigste verjaardag, waarin de dirigent in de Grote Zaal aantrad met de Berliner Philharmoniker, Wiener Philharmoniker, Staatskapelle Dresden, uiteraard het Koninklijk Concertgebouworkest, en for old times’ sake, het RFO. Hij werd als een verloren zoon ontvangen en de recensenten waren lovender dan ooit. Haitink was na al die jaren in Londen in Nederland eindelijk de grote, geliefde, boven kritiek verheven dirigent geworden.
Toen het Concertgebouworkest hem tot eredirigent benoemde – ‘een mooi en genereus gebaar’ – was de verzoening een feit.
In 1998 leek Haitinks carrière abrupt voorbij te zijn. Hij ging naar het ziekenhuis voor een hartscan, omdat hij last had van hartritmestoornissen, en hij moest meteen twaalf dagen blijven. Toen hij eruit kwam, had hij een nieuwe, metalen hartklep. Daarna mocht hij op doktersvoorschrift vier maanden geen baton aanraken. Erg vond hij dat niet. “Ik hoefde niets te doen waar ik geen zin in had. Geen gezanik aan m’n kop. Héérlijk.”
Maar het bloed kroop waar het niet gaan kon. Een paar maanden na zijn gedwongen sabbatical dirigeerde hij alweer Verdi’s Don Carlos en vervolgens een Ring in de Royal Albert Hall.
In 2003 verraste Haitink, inmiddels 74, de wereld door bij de Staatskapelle Dresden de plaats in te nemen van chef Giuseppe Sinopoli, die aan een hartaanval was bezweken. Hij vertrok er al twee jaar, na gekonkel rond zijn opvolger Fabio Luisi.
Ter onderstreping van zijn vitaliteit accepteerde Haitink in april 2006 alweer een nieuwe, eervolle post: eerste dirigent van het Chicago Symphony Orchestra.
Een nieuwe Haitink
Datzelfde jaar nam hij met het London Symphony Orchestra een nieuwe Beethovencyclus op, die vriend en vijand, en vooral ook hemzelf verraste, vanwege de aanstekelijke vitaliteit en vooral de frisse tempi. Het was alsof er een nieuwe Haitink was opgestaan. Hij trok die lijn in latere jaren door met de symfonieën van Brahms en Schumann, met het European Chamber Orchestra, en bleef daarnaast ovaties scoren met imponerende Mahlers en Bruckners.
In 2014 was er andermaal een relletje. Haitink ergerde zich diep aan de nieuwe directie van het KCO en maakte in Het Parool wereldkundig dat hij ‘nooit meer voor het orkest zou staan’. Hij wilde zelfs zijn titel van eredirigent inleveren. Hij deed zijn Mahlers en Bruckners voortaan bij het RFO. Na een gebaar van de directie liet hij zich toch tot een rentree vermurwen, waardoor zijn 55-jarig jubileum in 2016 bij het KCO op gepaste wijze in Amsterdam kon worden gevierd, met werken van Bruckner en Debussy.
Voor de eigentijdse en de Nederlandse muziek was hij allang verloren. Maar kritiek daarover legde hij naast zich neer: “Ik wil me niet hoeven verdedigen.”
Grootste dirigent van zijn tijd
De laatste jaren van zijn actieve loopbaan liet hij zich op een onnadrukkelijke manier gelden als de grootste dirigent van zijn tijd. Zijn Negende symfonie van Mahler bij het KCO in 2018 was stellig de allermooiste die hij ooit dirigeerde. Bij de herhaling van het concert, de dag erna, kwam hij bij het applaus halen ten val. Het onderstreepte de broosheid van zijn laatste jaren op de bok, die er ongetwijfeld ook voor zorgde dat de orkesten voor Haitink altijd met hun ziel en zaligheid musiceerden.
Ondanks de broosheid bleef hij actief, ook als een beroep op hem werd gedaan, zoals het KCO deed toen ze zochten naar invallers voor hun weggestuurde chef-dirigent Daniele Gatti. Dat zorgde ervoor dat Haitink opeens weer vaak in Amsterdam te bewonderen viel.
Afscheid
In januari 2019 werd bekend dat hij na het lopende seizoen een sabbatsjaar zou inlassen. De drie concerten met het Concertgebouworkest die maand, met Mozarts Veertigste symfonie en de Vierde van Brahms, waren zijn laatste optredens met het orkest waarvan hij zo lang chef was geweest. Zijn negentigste verjaardag ging daardoor aan zijn geboortestad voorbij. Hij vierde die in zijn woonplaats Londen, met het London Symphony Orchestra: Bruckners Vierde symfonie en een pianoconcert van Mozart.
Niemand kon toen nog weten dat zijn ‘sabbatsjaar’ een even chique als bescheiden manier was geweest om te zeggen dat hij voorgoed een punt zou zetten achter zijn zestig jaren omvattende carrière. Op deze manier kon hij het bijbehorende officiële gedoe vermijden.
Dat gaf zijn laatste concert in Nederland, op 15 juni 2019 in de NTR ZaterdagMatinee, Bruckners Zevende symfonie met het Radio Filharmonisch Orkest, waarbij zestig jaar eerder zijn carrière was begonnen, een bijzonder emotionele lading. Het slotapplaus hield negen minuten aan. De cirkel was rond.
‘Je reinste tovenarij’
“Wat Haitink zo goed maakte, is een groot wonder,” zegt dirigent Jan Willem de Vriend. “Hij deed zo wéinig en er gebeurde zo véél. Pure magie. Als je hem zag dirigeren, dacht je dat je het zelf ook wel zou kunnen. Maar niets was natuurlijk minder waar.”
Ook dirigent Ed Spanjaard vond hem indrukwekkend. “Hij was doordrenkt van die stukken die de kern van zijn repertoire uitmaakten. En weet je wat ook zo goed was aan die man? Hij stond ook zo verdomd goed. Dat lijkt een bijzaak, maar velen van ons zijn zwalkers. Let er maar eens op. Vooral onervaren dirigenten staan in de raarste houdingen op dat rostrum.”
Er is aan Haitink veel te bewonderen, zegt Werner Herbers, hoboïst van het Concertgebouworkest in de tijd van Haitink. “Hij had smaak en was voor een orkest een sfeermaker. Hij had een heel prettige en duidelijke slag en een natuurlijke timing.”
“Bij Haitink denk ik aan mijn ervaringen in het Europees Jeugd Orkest,” zegt Wilmar de Visser, contrabassist van het Radio Filharmonisch Orkest. “We waren nog piepjong en werden ingezeept, zoals dat heet, door een hele goeie repetitor, echt een vakman. Maar toen kwam Haitink en alles was opeens compleet anders. Vanaf de eerste seconde begon de muziek te stromen en viel alles op zijn plek. Je reinste tovenarij, ik heb er geen ander woord voor.”
Lees verder: Muziekwereld herdenkt Bernard Haitink