PlusInterview

Artistiek directeur Kees Blijleven verlaat na 22 jaar de Krakeling: ‘Jeugdtheater mag best educatief zijn, maar het is kunst op zich’

Jeugdtheater is heilzaam voor kinderen. Maar het moet niet als pleister voor allerhande problemen worden gebruikt. Laat theater vooral uitdagen, plezieren en prikkelen. Zo, dat is gezegd. Nu kan Kees Blijleven, die 22 jaar jeugdtheater De Krakeling leidde, afzwaaien.

Lorianne van Gelder
Kees Blijleven: ‘We proberen juist de scholen in Zuidoost, Nieuw-West en Noord te bereiken.' Beeld Eva Plevier
Kees Blijleven: ‘We proberen juist de scholen in Zuidoost, Nieuw-West en Noord te bereiken.'Beeld Eva Plevier

Generaties jonge Amsterdammers groeiden op met De Krakeling. Het jeugdtheater, dat sinds 1978 in een oude turnhal om de hoek van het Leidseplein zat, was een clubhuis voor kinderen, een toegangspoort tot de verbeelding. En ook nu, ondanks de verhuizing in 2020 naar het Westergasterrein, is De Krakeling nog altijd een haven voor zo'n 45.000 kinderen en 300 voorstellingen per jaar. Maar er gaat iets veranderen: Kees Blijleven (63) vertrekt deze week na 22 jaar als artistiek directeur. Hij wordt algemeen secretaris bij het ACI, het overleg van 180 culturele instellingen in Amsterdam.

In die ruim twee decennia heeft hij het theaterlandschap zien veranderen. Blijleven, die vier avonden in de week in een toneelzaal te vinden is, deelt zijn vijf inzichten over theater voor kinderen van nul tot achttien.

1. Jeugdtheater moet voor iedereen toegankelijk zijn, ongeacht wie je bent of waar je woont.

Kees Blijleven: “Dit klinkt als een open deur, maar het is soms best lastig. Niet ieder Amsterdams kind krijgt theater mee. Ik kom zelf uit een arbeidersgezin, op Rotterdam-Zuid. Mijn vader werkte in de haven, mijn moeder werkte bij een groenteboer. Van huis uit kreeg ik theater niet mee. Pas op de middelbare school nam mijn lerares Latijn ons mee naar Toneelgroep De Appel in Den Haag, en daar ben ik door theater gegrepen. Een van mijn grootste drijfveren om bij de Krakeling te werken was om kinderen die niet met cultuur opgroeien, binnen te krijgen. Ons scholenprogramma is daarin heel belangrijk. Twintigduizend basis- en middelbareschoolleerlingen komen jaarlijks langs. We proberen juist de scholen in Zuidoost, Nieuw-West en Noord te bereiken. We maken ook steeds meer diverse voorstellingen om een breed publiek aan te spreken. Zo zijn we begonnen met co-producties als Martin Luther King, die we met Urban Myth maakten. Ik hoop vooral dat er een vlammetje aangaat, dat ze zien: dit is ook voor mij.”

2. Het gaat om het moment op zich, om de ervaring. Jeugdtheater is er niet om ‘het publiek van morgen’ te kweken.

“Er wordt vaak over jeugdtheater gezegd dat we het publiek van morgen klaarstomen. Alsof wij alleen het voorwerk doen zodat ze later naar theater voor volwassenen zullen gaan. Maar wat wij laten zien, is dat kinderen nú iets meemaken. Jeugdtheater werd lang niet serieus genomen. Het zou er alleen zijn om het jonge publiek op te voeden voor later. En onder acteurs was de teneur: als je het niet in het volwassen theater maakt, kun je altijd nog jeugdtheater doen. Maar dat is nu wel voorbij. Grote acteurs als Romana Vrede en Jaap Spijkers spelen ook jeugdtheater, we hebben geweldige regisseurs als Jetse Batelaan en Noël Fischer. Je moet het alleen wel aankunnen, want kinderen laten van zich horen, die gaan niet braaf stilzitten tot de voorstelling klaar is.”

3. Dat een voorstelling soms educatief is, is mooi meegenomen, maar jeugdtheater is kunst op zich.

“Jeugdtheater is kunst op zich, geen ‘middel tot’. Maar we maken nog steeds geregeld mee dat er een school bij ons komt met het verzoek voor een voorstelling om een maatschappelijk probleem op te lossen. Het is mooi als een voorstelling iets educatiefs heeft, maar niet als doel op zich. Martin Luther King was een goede, artistieke productie, maar kon ook goed gebruikt worden in lessen op school over racisme en discriminatie. Je wilt geen voorstelling maken die niet om aan te zien is, maar wel aan de voorwaarden van een school voldoet.”

4. De Woezel en Pip-reeks is leuk, maar jeugdtheater moet kinderen ook uitdagen. Laat ze op het puntje van hun stoel zitten.

“Wij vinden plezier heel belangrijk, maar theater mag kinderen ook prikkelen. Ik heb nog het verheffingsideaal in mijn dna zitten. Ik zie graag dat kinderen iets zien of meemaken waarover ze nog even willen nadenken, of waar ze het niet mee eens zijn. In ons missiestatement staat dat kinderen rijker, blijer en wijzer worden van theater. Zo onderscheiden we ons ook van het commerciële circuit, waar je Woezel en Pip of Nijntje, de musical kunt zien. Ik heb niets tegen die voorstellingen, ze staan prachtig in het DeLaMar.”

5. Amsterdam verdient een huis voor jeugdtheater.

“De stad zou er baat bij hebben een huis te krijgen waar programmeren en produceren samenkomt. Het is al jaren onze droom om samen met bijvoorbeeld de Toneelmakerij en andere gezelschappen in een pand te zitten. Nederlands jeugdtheater is wereldberoemd en staat ontzettend goed aangeschreven. Het zou toch passend zijn als er dan zo’n huis in de grootste stad van Nederland komt. De Krakeling heeft nog een huurcontract van vier jaar, op het Westergasterrein. Dus het is misschien tijd om een nieuwe plek te zoeken, waar het allemaal samenkomt.”

In de Krakeling is zaterdag 1 april onder meer Geen oog dicht van Studio Figur/Stip te zien. Ook speelt Hamlet (14+) nog, een versie die zich afspeelt in Nieuw-West, een co-productie van de Toneelmakerij en de Krakeling.

Wilt u belangrijke informatie delen met Het Parool?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van Het Parool rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@parool .nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden