Ze was toen negen. Waarom had ze geen schoentjes aan, en waarom zijn haar voeten nooit meer warm geworden?
PlusTheodor Holman
Later.
Ze herinnert zich dat ze met haar vriendinnetje erg gelachen had toen ze in de schuilkelder waren. Haar vriendinnetje deed steeds een oude vrouw na die op een rare manier een augurk at.
Ze herinnert zich ook een oudere jongen van haar klas – hoe heette die nou toch? – die zei: “Je durft de school niet in!” “Jawel hoor,” zei ze, en even later stond ze in haar oude klas met kogelgaten in de muren en het schoolbord gebroken op de grond, en op dat moment hoorde ze het luchtalarm gaan. “Ben je nu bang?” had de jongen gevraagd. “Nee hoor,” zei ze.
“Mam,” zegt haar dochter, “vertel nou echt hoe het was.”
“Doe ik toch.”
“Nee, dat doe je niet. Je zegt alleen: het was gevaarlijk.”
“Het was ook gevaarlijk.”
“Vertel nou iets meer.”
Ze denkt na.
“Ik liep op blote voeten door de straat. Ik was opeens mijn schoentjes kwijt.”
“Dat is toch geen verhaal, mam.”
Ze probeert zich te herinneren hoe ze haar schoentjes was verloren.
“Het is toch raar dat ik over straat liep zonder schoenen aan. Het was ijskoud. Ik had ijskoude voeten.”
“Hoe werden die warm?”
“Ik vond veel te grote sloffen.”
“Van wie?”
“Weet ik niet. Nou, we houden nu op met praten. Mamma heeft hoofdpijn en vanavond krijgen we mensen te eten.”
“Maar je zou nog vertellen over opa en oma.”
“Een andere keer.”
Ze loopt snel de kamer uit. Ze was toen negen. Waarom had ze geen schoentjes aan, en waarom zijn haar voeten nooit meer warm geworden? En hoe heette die jongen van haar klas? O ja, Dmitri.
Haar dochter is haar gevolgd en meteen zegt ze: “Die jongen met wie ik door onze school dwaalde heette Dmitri. Opeens weet ik het weer.”
“Wat kan mij dat nou schelen, mam.”
Ze begrijpt dat het haar dochter niks kan schelen. Maar de herinnering aan Dmitri was belangrijk. Er waren schotten in haar geest, gevangenismuren, soms kleine doorgangetjes waar ze opeens doorheen kon kruipen; vaak stelde ze zich haar hersens voor als een woedende diepe zee waarin woorden zwommen die ze niet kon vangen.
“Wil jij het deeg kneden? Dat kan je zo goed,” vraagt ze aan haar dochter.
Dochter doet het.
Ze zwijgen. Ze kijkt naar de handen van haar dochter.
Eigenlijk is dit geluk, denkt ze. Het vormen van het deeg, het strooien van de bloem op de tafel.
Ze mag eigenlijk niet klagen.
Theodor Holman (1953) is columnist, schrijver, televisie- en radiomaker. Elke dag, uitgezonderd zondag, lees je hier zijn column. Lees al zijn columns terug in het archief.
Reageren? t.holman@parool.nl.