Wordt Amsterdam minder aantrekkelijk? Stedenexpert Edwin Buitelaar ziet nu en op lange termijn geen reden voor zorgen. ‘De stad heeft nog altijd legio voordelen die niet zomaar verdwijnen.’
Sinds de uitbraak van de coronapandemie is het fenomeen stad met enige regelmaat ten grave gedragen. ‘Amsterdam is haar aantrekkingskracht kwijt,’ kopte Het Parool op 17 augustus 2020 en de NOS schreef op 9 oktober 2020: ‘Corona versnelt trek naar het platteland’.
De stad zou volgens deze berichten haar populariteit verliezen ten gunste van het ommeland. Met name de beperkte woon- en buitenruimte in de stad worden als oorzaken aangewezen. Degenen die dat stellen, richten zich niet alleen op de korte termijn – de tijd dat het virus de samenleving verlamt – maar impliceren dat dit ook geldt voor het postcoronatijdperk. De stelligheid waarmee deze koffiedikkijkerij soms plaatsvindt is verbazingwekkend. Op basis van feitelijke, historische en logische overwegingen plaats ik vraagtekens bij die voorspelling.
Eerst even de korte termijn. Ik focus me daarbij op de hoofdstad, aangezien die vaak het brandpunt is. Vooralsnog is van een verminderde populariteit van Amsterdam nauwelijks sprake. Een aantal belangrijke indicatoren laat daar in elk geval weinig van zien. De huizenprijzen stijgen in Amsterdam nog altijd fors: 8 procent in het derde kwartaal van 2020 vergeleken met hetzelfde kwartaal in 2019. Daarnaast vertrekken er netto niet meer mensen uit de regio Amsterdam naar de rest van Nederland dan in voorgaande jaren. Volgens het CBS was in de eerste helft van 2020 het vertrekoverschot – daarbij verlaten meer mensen de stad dan dat er zich vestigen – zelfs kleiner dan in diezelfde periode in 2019.
Waardering gegroeid
De wel meetbare groeivertraging komt vrijwel volledig door het wegvallen van de immigratie. Tot slot laat onderzoek van de gemeente Amsterdam zien dat de waardering voor de stad dit voorjaar tijdens de eerste ‘golf’ zelfs nog groter was dan daarvoor.
Dan de lange termijn. Drie kanttekeningen bij de ook daar vermeende trek naar het platteland en afnemende populariteit van de stad. Allereerst wil ik terughoudend zijn in het zonder meer doortrekken (extrapoleren) van gebeurtenissen in de recente geschiedenis. Mensen hebben de neiging lineair te denken – zo hebben we ook moeite de exponentiële verspreiding van een virus of van klimaatverandering te doorgronden – maar heel veel patronen zijn niet-lineair. Collega’s bij het Planbureau voor de Leefomgeving hebben laten zien dat de trek naar de stad tijdens de kredietcrisis en de daaropvolgende recessie afweek en een onderbreking vormde van het patroon voor en na die crisis. We moeten oppassen dat we een fluctuatie niet aanzien voor een trend.
Ten tweede moeten we het verdere verleden niet uit het oog verliezen. Dit is niet de eerste epidemie die een Nederlandse stad treft. Neem Utrecht, mijn eigen woonplaats. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd deze stad geteisterd door diverse cholera-uitbraken. De jaren 1848 en 1866 waren uitschieters met elk meer dan 1700 dodelijke slachtoffers, destijds een gigantisch deel van de stedelijke bevolking. Desalniettemin verdubbelde de Utrechtse bevolking en groeide in de tweede helft van de negentiende eeuw tot 100.000 inwoners.
Het is bovendien niet de eerste keer dat het belang van kleine afstanden in twijfel wordt getrokken. In 1997 publiceerde Frances Cairncross The Death of Distance waarin zij stelde dat de verspreiding van informatie- en communicatietechnologie het niet meer nodig zou maken voor mensen en bedrijven om zich dicht bij elkaar te vestigen. Toch is de verstedelijking de afgelopen twintig jaar wereldwijd geëxplodeerd. Ook in Nederland zijn de steden relatief hard gegroeid.
Bioscopen
Tot slot biedt de stad haar inwoners nog altijd legio voordelen, die verdwijnen niet zomaar. We leven nog altijd in een kenniseconomie waarin ‘menselijk kapitaal’ een allesbepalende rol speelt.
Dat kapitaal gedijt het best bij nabijheid. Dat biedt namelijk kansen voor matching, sharing en learning: vraag naar en aanbod van arbeid komen makkelijker bijeen, organisaties kunnen gebruik maken van dezelfde (specialistische) diensten en voorzieningen en interactie vergroot de kans op innovatie en leren.
Velen wonen niet (alleen) in de stad vanwege de reisafstand naar het werk, maar om gebruik te kunnen maken van voorzieningen zoals theaters, bioscopen, winkels en cafés en om gelijkgestemden te treffen, voor ontmoeting dus. Alhoewel tijdens een epidemie de nadelen van de stad zichtbaarder worden, zijn de voordelen niet zomaar verdampt. Met andere woorden: van een trek naar het platteland is geen sprake en historie en logica geven weinig aanleiding te verwachten dat die trek er komt.