Opinie
Opinie: ‘Holocaustontkenning bestrijd je niet met alleen educatie’
Neonazistisch, extreemrechts en antisemitisch gedachtegoed dringt steeds meer door in onze publieke ruimte, ziet directeur van het Joods Cultureel Kwartier Emile Schrijver. Het is problematisch dat we hier al aan gewend lijken te raken.
Er is altijd wel nieuws over antisemitisme, neonazisme, racisme of de nagedachtenis van de Holocaust en de slavernij. Naast berichten over gebrekkige kennis over de Holocaust springen vooral de recente projecties in het oog: neonazistische teksten worden op openbare gebouwen en bruggen getoond. De teksten, zogenaamde ‘hondenfluitjes’, worden door neonazistische ontvangers direct herkend. De projecties worden terecht vooral als nare en soms ronduit schokkende incidenten ervaren, maar er is wel iets meer aan de hand.
Toen in de ochtend van 10 februari bekend werd dat er een paar dagen daarvoor gedurende enkele minuten een neonazistische, Holocaustontkennende tekst was geprojecteerd op de gevel van het Anne Frank Huis werd er ook geschokt gereageerd. Vanzelfsprekend. Toch kon ik het gevoel niet onderdrukken dat er in de publieke ruimte ook al een soort gewenning aan openlijke uitingen van radicaal rechts gedachtegoed is opgetreden. De neonazistische projecties op de Erasmusbrug in Rotterdam brachten een beduidend grotere schok teweeg dan de latere op het Anne Frank Huis, op de Hembrug en op andere openbare gebouwen in het land.
Een kanttekening. We mogen ons gelukkig prijzen dat het filmpje met dronebeelden van de projecties op het Anne Frank Huis, dat door de daders via Telegram was verspreid om aan hun agressieve actie bekendheid te geven, het grote publiek niet werkelijk bereikt heeft. Want hoewel er op zich geen nieuw gedachtegoed in te horen of te zien was (integendeel, we kennen deze neonazistische, antisemitische, Holocaustontkennende drek helaas maar al te goed), was het zo agressief van toon dat je alleen maar blij kunt zijn dat dat velen bespaard is gebleven.
Dat is op zich geruststellend. Hoe minder aandacht, hoe beter. Maar het is de hierboven genoemde gewenning aan dit soort uitingen die me steeds meer in de weg zit. Dat proces is al langer gaande. Toen in december 2020 de gezichten van zwarte activisten op een muurschildering op het gebouw van de Black Archives in Amsterdam wit werden geschilderd, werd dat door velen ter kennisgeving aangenomen, terwijl die daad van een enorme racistische agressie getuigde. Helaas is deze lijst heel makkelijk uit te breiden met homofobe, islamofobe, misogyne, nazistische of andere discriminerende incidenten. De reacties volgen vaak hetzelfde schema: ontzetting, afkeuring, een oproep om extra in te zetten op goede informatievoorziening en educatie, een waarschuwing voor sociale media en nepnieuws en dan weer over tot de orde van de dag.
Normalisering
Ikzelf zit ook vaak in die groef: educatie, educatie, educatie, en daar sta ik volledig achter. Alleen is dat niet genoeg. Waar neonazistisch, extreemrechts en antisemitisch gedachtegoed voorheen vooral ‘onder de radar’ verspreid en geconsumeerd werd, op het dark web en in de achterkamers van schimmige randgroepen, dringt het de laatste jaren langzaam maar zeker door tot de publieke ruimte, als zwaveldampen uit een steeds zompiger wordend moeras. Het wordt daarmee almaar salonfähiger. Daaraan dragen de hier besproken incidenten bij, maar het helpt ook niet dat er inmiddels een aantal politieke partijen is die openlijk en doelbewust racistische en antisemitische leugens verspreiden. Ik gebruik het woord leugens omdat het er uiteindelijk om gaat hoe tolerant we wensen te zijn jegens volksvertegenwoordigers die bereid zijn omwille van politiek gewin niets minder dan de waarheid geweld aan te doen.
Een voorbeeld is Paul Cliteur. die op 9 februari in het Joods Museum in gesprek ging met David Wertheim over diens recente boek Waar gaat het over als het over Joden gaat? Cliteur weigerde afstand te nemen van een retweet uit juli 2022 door zijn promovendus Thierry Baudet, van een oude antisemitische complottheorie over Joodse wereldoverheersing. Cliteur trok behendig een aantal rookgordijnen tegelijk op, onder meer door een op hoge poten verdedigd beroep op Baudets vrijheid van gedachte aan te halen, maar vooral door de antisemitische tweets te bagatelliseren of simpelweg te ontkennen. Daarmee sanctioneerde hij impliciet het normaliseren van onwaarheden en negeerde de verantwoordelijkheid die hij deelt met vele anderen (academici, gezagsdragers, politici, journalisten, schrijvers, kunstenaars, opiniemakers) om juist nu pal te staan voor die waarheid, en misschien zelfs wel voor waarachtigheid.
Het is verleidelijk om alle zorgen die we hebben over xenofobie en over verruwing van de maatschappij op één comfortabele hoop te gooien, samen met de zorgen over gebrekkige historische kennis, nepnieuws, onbereikbare racistische influencers, boeren met fakkels en wegduikende politici.
Maar het is juist hier van belang ons af te vragen hoe we op elk van die uitingen afzonderlijk moeten reageren. De ene keer met (een hervorming van ons geschiedenis-)onderwijs, de andere keer met juridische stappen en de keren daarop met het aanspreken van onze politici of het in klare taal tegenspreken van rabiate leugens. Want de uitingen hebben veel gemeen, maar ze hebben wel allemaal andere contexten. Aan ons de schone taak die uit elkaar te houden en adequaat te blijven reageren.
Emile Schrijver (1962) is algemeen directeur van het Joods Cultureel Kwartier en bijzonder hoogleraar Geschiedenis van het Joods Cultureel Erfgoed aan de Universiteit van Amsterdam