Column
Ik zag Noord als een postapocalyptische woestenij
Mijn vader heeft al dertig jaar een werkplaats in Amsterdam-Noord. In de tijd dat ik met uitgaan begon, lapte ik iedere maand de ramen van zijn loods voor vijftig gulden.
De aanwezigheid van tralies bemoeilijkte het lappen aanzienlijk, maar toch deed ik het graag. Ook zeker vanwege de broodjes kroket die ik in mijn pauze bij café De Brulboei mocht halen.
De Brulboei was zo'n etablissement waar de Amsterdamse onderwereld de zwarte balkjes voor de ogen weg probeerde te drinken. De Brulboei was een soort uitzendbureau voor ruitentikkers en bajesklanten.
Een kroket frituren kostte in die tijd zo'n zeven minuten en in die zeven minuten kreeg ik meer dan eens de vraag of ik zin had om diezelfde avond nog een Texaco te overvallen. Of er stapte een zweterige man in een leren jasje op me af die mij precies wist te vertellen hoe ik het beste een pinautomaat op kon blazen.
Ook mijn grootmoeder was een Noorderling. Eerst bezat ze een klein huisje in de Frambozenstraat, daarna verhuisde ze naar de Nageljongenstraat en ze vond haar einde, het hoogste noorden, in de Schoenerstraat.
Als ik aan Noord denk, denk ik aan haar. In dat minuscule keukentje in de Frambozenstraat. En hoe ze moeiteloos een mes in een blok Viennetta kon duwen op eerste kerstdag.
Zelf ben ik opgegroeid in Amsterdam-Zuid. Noord en Zuid, het waren in mijn jeugd twee compleet verschillende werelden.
Ik zag Noord als een soort postapocalyptische woestenij. Een plek waar cultuurbarbaren en hondsdolle mutanten elkaar te lijf gingen onder hevig lekkende viaducten.
Ik had het ook nooit over Noord, maar over de andere kant van het water. Ik had het over de mensen achter het water, maar tegenwoordig heb ik het steeds vaker over de mensen die boven het water leven.
Mijn oma leefde prachtig boven het water, mijn vader werkt boven het water en mijn neven wonen al hun hele leven boven het water. Wat zij altijd al in Noord zagen, heb ik pas dit weekend gezien. Ik liep met mijn vrouw over de industrieterreinen.
We zagen de ontspoorde zon langzaam het Centraal Station in zakken. De meeuwen dobberden als croutons in het grijze water. En daar waar ooit kraanwagens stonden, liepen nu jonge vaders achter kinderwagens. Daar waar ze ooit schepen zandstraalden, straalden nu gezinnen.
We liepen ook langs de werkplaats van mijn vader. Ik liet mijn vrouw de ramen zien die ik altijd lapte. Ze keek naar binnen. En ik moest denken aan de laatste keer dat ik die ramen lapte. Mijn vader betaalde me uit in euro's. Hij gaf me nog twintig euro extra voor de taxi, maar ik ben die nacht gewoon van Paradiso naar huis gelopen.
Mijn vrouw en ik namen plaats op een bankje tussen de roestige loodsen en de blokken beton in. We keken naar de lampjes in de verte. De lampjes van de stad die aan de overkant van het water lag. Vanaf de gereedschapsgordel keken we naar de grachtengordel.
"Robert Downey jr.," zei ik.
"Wat?" vroeg mijn vrouw.
"Amsterdam-Noord is Robert Downey jr. Eerst keek iedereen op hem neer. Met zijn verslavingen en zijn wapens. En nu is iedereen gek op hem. Nu is iedereen verslaafd aan zijn ongetemde echtheid."
De in Amsterdam geboren en getogen schrijver James Worthy (1980) probeert in zijn columns iets van het leven te begrijpen. Lees al zijn columns hier terug. Reageren? james@parool.nl