PlusColumn
Het stapelbed ontstapeld. Opeens was ik een grote jongen
We slapen deze week bij mijn ouders. Ze wonen op driehoog in een zijstraatje van de Cornelis Krusemanstraat. In dit huis groeide ik op, toen groeide ik eruit en nu pas snap ik hoe klein ik vergeleken met dit huis ben.
Ik kijk naar de overvolle boekenplanken in de eetkamer. Op de bovenste planken staan drie complete Encyclopædia Britannica's. Ik pak er een boek uit. Nummer 7. Krasnokamsk, Menadra.
Het zwarte leer draagt een winterjas van stof. Ik kan de bladzijden horen fluisteren. Ze vragen of ik, in de naam van alle papieren encyclopedieën wereldwijd, het hoofdkantoor van Google op wil blazen.
Ik schuif het boek terug in de rij en kijk naar de boekenplank van mijn vader. Wilbur Smith, John le Carré, Tom Clancy en Frederick Forsyth. Ik hoop dat mijn vader in een volgend leven een spion of een getroebleerde straaljagerpiloot kan worden.
Dat gun ik hem.
Op de boekenplank van mijn moeder staan Tessa de Loo, Renate Dorrestein, Wally Lamb en Jan Wolkers naast elkaar. Ik pluk Een Roos van Vlees van de plank. In de kaft staat 'Bibliotheek Pugh' geschreven. Het is mijn handschrift.
Toen ik in 4 havo zat, las ik het boek op ons balkon. Als je op ons balkon stond en er was een voetbalwedstrijd in het Olympisch Stadion dan kon je het topje van de lichtmasten zien gloeien. Ik sta er nu weer, maar volgens mij wordt er nooit meer in dat stadion gevoetbald.
Aan de balustrade op het balkon hangt al zeker dertig jaar een witte plantenbak. Er groeit wat lavendel in en wat aarzelend gras. Ik prik met een wijsvinger een gaatje in de aarde en kijk of ik nog wat sigaretten kan zien zitten.
Mijn moeder heeft altijd van balkontuinieren gehouden, maar er was een tijd dat de witte plantenbak meer een asbak was. Ze was een mooie roker. Daar op ons balkon. Onder de vijf waslijnen. Gainsbourg had een liedje over haar kunnen schrijven.
Mijn gezin en ik slapen in mijn oude slaapkamer. Mijn zoon slaapt in mijn oude bed. Het bed dat ooit een stapelbed was. Op een dag kwam ik thuis van school en toen was het bovenste gedeelte weg. Het stapelbed was ontstapeld. Opeens was ik een grote jongen. Moest ik een grote jongen zijn.
De haarelastiekjes van mijn vrouw liggen op het bureau waaraan ik mijn eerste zinnen schreef.
In de douche hangt een douchekop die er al sinds mijn geboorte hangt. Iedereen wordt ouder en zijn uitzicht dus steeds minder, maar hij blijft hangen.
In het huis van mijn ouders staat de tijd niet stil, maar het leven lijkt er wel minder snel te gaan. Er lopen twee katten door de hal. Ze lopen langs de spiegel waarin ik lang keek als ik een feestje had, maar liever niet in keek toen ik in de puberteit zat.
Boven de schoorsteen en in de kast waar mijn vader vroeger al zijn cassettebandjes bewaarde, staan en hangen nu foto's. Het zijn foto's van hun ouders, foto's van mijn zus en ik en foto's van de drie kleinkinderen. Op de foto's is iedereen aan het lachen.
Ik loop naar de boekenkast en pak deel 19 van de encyclopedie. Op pagina 58 staat 'Family and Kinship.'
En onder de eerste alinea staat een foto van mijn ouderlijk huis.
De in Amsterdam geboren en getogen schrijver James Worthy (1980) probeert in zijn columns iets van het leven te begrijpen. Lees al zijn columns hier terug.