Daar kwamen ze, de jongens die de doden verzamelden
PlusTheodor Holman
“Nergens is de solidariteit zo groot als bij ons,” zei z’n kameraad tegen Karl. “We leven samen en voor elkaar, we strijden samen en voor elkaar, en sterven samen en voor elkaar. Hahaha.”
De lach – het waren drie toonloze klanken – klonk als een verbale handicap; alsof hij tot de conclusie was gekomen zijn eigen benen te moeten amputeren.
“Wou je nu niet solidair zijn?” vroeg Karl.
De kameraad gaf geen antwoord.
Ze liepen verder en luisterden en keken goed.
Opeens werden ze belaagd. Ze schoten zoals ze was geleerd. Ze kregen steun en begrepen – toen het stil werd – dat ze de vijand hadden gedood of teruggedrongen.
Even later zagen ze lijken liggen. De kameraad piste op een dode man van een jaar of veertig die onder de tattoos zat.
“Zo! Weer een misdadiger minder.”
Even verderop zagen ze een dode vrouw liggen. Ze had geen uniform aan maar gewone kleren. Alles onder het bloed.
“De beesten,” zei de kameraad.
Karl dacht: ook onze vijanden waren zo te zien solidair met elkaar, maar hij zei het niet hardop.
“Ik heb zin om terug te gaan en die jongens nog eens te doden.”
Karl vermeed om helemaal naar het dode meisje te kijken; hij staarde naar de spijkerbroek die naast haar lag.
Aan het einde van de weg zagen ze een boerderij.
Ze liepen erheen en hadden een vermoeden van wat ze zouden tegenkomen.
De boerderij werd beschenen door de zon.
Links van de dode koeien lag het dode paard. Het leek of de koude de angst in zijn ogen had bevroren. Aan de zijkant was de boerderij omzoomd met berken. De smalle witte statige stammen leken te wachten op een vonnis.
De kameraad keek door een ruit naar binnen.
Hij had dit al vaker gedaan.
“In de keuken,” zei hij. En hij gaf iets door aan de commandopost.
“Ik dek je wel,” zei Karl.
“Nee, ik ga niet naar binnen.”
Ze liepen verder om de boerderij heen.
“Ik wou dat ik op school beter had opgelet,” zei de kameraad.
“Waarom ?”
“Ik wil de namen weten van al die planten hier.”
“Ik ken ze ook niet. Maar waarom wil je die weten?”
“Ik vind ze mooi.”
“Daar verderop verbouwden ze kool, dat herken ik wel.”
“De moestuin.”
Achter zich hoorden ze ‘de collega’s’ komen. De jongens die de doden verzamelden.
“Het wordt lente,” zei de kameraad, “je voelt de kracht van de zon toenemen.”
Theodor Holman (1953) is columnist, schrijver, televisie- en radiomaker. Elke dag, uitgezonderd zondag, lees je hier zijn column. Lees al zijn columns terug in het archief.
Reageren? t.holman@parool.nl.