Opinie
‘Blijf ook familie van Sinti-meisje Settela Steinbach gedenken’
De achtergronden bij de jaarlijkse herdenking van de moord op duizenden zigeuners in Auschwitz in de nacht van 2 op 3 augustus 1944 zijn onvoldoende bekend, stelt Angelique van der Pol.
Er zijn maar weinig mensen bekend met de gebeurtenissen van 2 augustus 1944, en toch is het een beladen datum. Zelfs in bekende literatuur wordt er vaak maar een enkele regel aan gewijd. Een tragedie met een bekend gezicht, zonder dat de meesten hiervan af weten. Dat bekende gezicht is van een meisje met een hoofddoekje dat recht in de camera kijkt.
Dat meisje was Settela Steinbach. Een Sinti-meisje.
De bekende foto is een still uit een film, opgenomen op 19 mei 1944 in opdracht van de kampcommandant, bij vertrek van het ‘zigeunertransport’ uit Westerbork met bestemming Auschwitz. Drie dagen eerder waren bij een landelijke razzia in achttien gemeenten ruim 500 Roma, Sinti en woonwagenbewoners opgepakt op bevel van de bezetter.
Een aantal wordt weer vrijgelaten, maar vanuit Nederland gaan 250 mensen op transport en slechts dertig van hen keren na de Tweede Wereldoorlog terug. De rest wordt, net als minimaal 3000 andere Roma en Sinti uit heel Europa, in de nacht van 2 op 3 augustus vermoord in Auschwitz, tijdens de ontruiming van het Zigeunerlager.
Terwijl de goederentrein met Settela Steinbach en ruim 200 andere mensen vertrok vanuit Westerbork, speelde zich in Amsterdam een heel ander verhaal af.
Al sinds het eind van de negentiende eeuw woonde een gedeelte van Settela’s familie in Amsterdam. De Steinbachs, Rosenbergs en aanverwanten zijn Sinti, afkomstig uit Zuid-Duitsland. Hun geld verdienen ze met de ambulante handel en met het maken van muziek. Ze wonen in het begin nog in wagens aan de rand van de stad, maar al snel trekken ze naar de binnenstad. De zigeunermuziek blijkt populair en ze krijgen steeds meer optredens. Dat trekt andere leden van de familie aan. Ook zij vestigen zich in Amsterdam, waar zij regelmatig optreden in de grote horecagelegenheden rond het Rembrandtplein.
Dit blijven zij doen tot ver in de jaren dertig en nog jarenlang tijdens de oorlog. Ook de Duitse bezetters zijn namelijk zeer gecharmeerd van hun muziek. Er wordt zelfs met zigeunermuziek geadverteerd in de radiogids van de NSB.
Zo gebeurt het dat enkele tientallen Sinti – hun exacte aantal verschilt per week – zich in 1944 vestigen in onder andere de Jodenbreestraat, Dijkstraat en Zanddwarsstraat.
Inderdaad, in de Jodenbuurt: een zeer bewuste keuze. Het idee is dat zij in Amsterdam en met name daar relatief veilig zijn. Als de Duitsers eenmaal langs zijn geweest, komen ze niet nog een keer.
Toch worden op 16 mei 1944 leden van de familie van Antonius Kalo Steinbach, 22 in totaal en variërend in leeftijd van 75 jaar tot 9 maanden, opgepakt en naar het politiebureau op het Jonas Daniël Meijerplein gebracht. Vanuit hier worden ze overgebracht naar het hoofdbureau aan de Marnixstraat. Daar komen zij agent Jaap Knol tegen.
Reddende agent
Jaap (Jacob) Knol (1896-1975) heeft dan al een indrukwekkende carrière achter zich. Hij begon als voetballer en speelde in seizoen 1919-1920 zelfs in het eerste van Ajax. Vervolgens werd hij atleet. Bij de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam verdedigde hij de nationale titel bij het speerwerpen. Na een periode als buurtwacht in de Watergraafsmeer maakte hij vervolgens carrière bij de politie.
Knol is aan het werk op het hoofdbureau als daar de groep Sinti binnengebracht wordt. Hij doet dan iets bijzonders, zeker gezien de rol van de politie in oorlogstijd. Knol gaat bij verschillende horecazaken in Amsterdam langs om verklaringen op te halen dat deze groep Nederlandse muzikanten onmisbaar is voor het nachtleven in Amsterdam, waar de bezetters zich maar al te graag amuseren. Met de verklaringen gaat hij naar de hoofdcommissaris. Die geeft toestemming voor vrijlating.
Er zijn twee lezingen over wat er vervolgens gebeurde: er zou gebeld zijn naar de Sicherheitsdienst (SD), waarbij de familie muziek moest maken tijdens de telefoonverbinding om te bewijzen dat ze echte muzikanten waren. Een ander verhaal is dat de familie zo blij was met de vrijlating dat zij spontaan in een concert zijn uitgebarsten in het politiebureau.
Op 20 mei 1944 lopen alle 22 opgepakte Sinti naar buiten. Knol zou tegen de mannen hebben gezegd: “Snor en bakkebaarden afscheren, haar blonderen en nergens meer over praten!”
De trein van Westerbork naar Auschwitz is dan al een dag onderweg. Deze groep zou daar nooit terechtkomen.
Hel van Vuur
Alle Sinti die op 16 mei in Amsterdam werden opgepakt, overleven de oorlog. Dit is inclusief de Sinti die niet in Amsterdam woonden, maar daar op de dag van de razzia wel waren. Eén van hen is Rosina, een zus van Antonius Kalo Steinbach en de grootmoeder van Settela Steinbach.
Betekent dit dat er dan helemaal geen Sinti uit Amsterdam zijn omgekomen tijdens de oorlog?
Nee. Familieleden van de Steinbachs die wel ingeschreven stonden in Amsterdam maar op familiebezoek ergens anders waren, kwamen in die bewuste trein terecht. In dezelfde trein als Settela zaten twee volwassen dochters van Antonius Kalo Steinbach met hun kinderen. Ook zij keerden niet meer terug.
Na jarenlang onderzoek naar de lotgevallen van deze groep, kwam ik erachter dat vanuit Amsterdam niemand is gedeporteerd. Maar door de overlevers werd bijna niet meer gesproken over hun lotgevallen tijdens de oorlog en door ons werd hen bijna niets gevraagd. Zo zakte de herinnering eraan weg. Onbekendheid en onbegrip is iets waar Roma en Sinti vaker tegen aanlopen. De vergeten holocaust, met een dieptepunt op 2 augustus 1944, is hier symbolisch voor.
Op het Museumplein staat het monument Hel van Vuur, dat aan deze slachtoffers herinnert. Dat veel mensen dit niet eens weten, zegt misschien genoeg. Een groep die niet vergeten mag worden. Mede daarom denk ik rond 2 augustus aan dat kleine groepje uit Amsterdam dat gespaard bleef, maar juist ook aan de vele malen grotere groep die een wreder lot wachtte. Een van hen was Settela Steinbach.