PlusExclusief
Schrijver Oek de Jong: ‘Halsema is capabel, alleen mist ze misschien de daadkracht om tegen toerisme op te treden’
Oek de Jong schreef een boek over het halen van zijn rijbewijs. Maar het is ook een geschiedenis van zijn leven in Amsterdam. ‘Ik kom uit de provincie, daardoor ben ik niet iemand die denkt dat hier alles gebeurt.’
In 1971 werd Oek de Jong door zijn ouders ‘gedropt’ op een bovenverdieping in de Frederik Hendrikstraat. Vorig jaar bedacht hij dat het zijn vijftigjarige jubileum was als Amsterdammer. “Het was wel schrikken, alweer vijftig jaar.”
Zijn moeder kwam uit Oud-Zuid, de Gabriël Metsustraat. “Als kind logeerde ik daar bij mijn grootouders, in zo’n Amsterdamse schoolhuis dat werd ontworpen door Michel de Klerk, met handgesneden, mooi gevormde cijfers als huisnummer.”
“Haar vader, mijn opa, had een verzekeringskantoor op de De Lairessestraat. Een selfmade man, begonnen in het gebouw van Hirsch & Cie op het Leidseplein, waar nu de Apple Store zit. Mijn vader had hier ook gestudeerd, ze hadden allebei een band met Amsterdam.”
Die vader – Klaas de Jong, later staatssecretaris van Onderwijs in het kabinet-Den Uyl – was eerst leraar en rector in Dokkum en vervolgens in Goes. “In die delen van Nederland groeide ik op. Hij kwam uit Friesland. Het was volkomen vanzelfsprekend dat we woonden waar mijn vader een baan had.”
Was je boos dat je niet opgroeide in Amsterdam?
“Ik waardeer het juist dat ik uit de provincie hiernaartoe ben gekomen, ik heb de stad moeten veroveren, me ingevochten als schrijver en alles zelf moeten doen. Het heeft ervoor gezorgd dat ik niet iemand ben die denkt dat hier alles gebeurt. Die gedachte is wel kenmerkend voor de geboren Amsterdammers.”
“Ik heb een bredere blik. Als ik voor lezingen door Nederland reis, herken ik de sfeer. Meer rust, meer tijd voor elkaar. In Nederland zijn er drie regio’s waarmee ik vertrouwd ben: Friesland, Zeeland en Amsterdam. In die drie werelden kunnen mijn boeken zich afspelen.”
Het laatste boek, Man zonder rijbewijs, onlangs verschenen, gaat op het eerste gezicht over Oek de Jongs late initiatief om zijn rijbewijs te halen, wat twee jaar geleden is gelukt. Maar het is ook een verkapte autobiografie en een geschiedenis van zijn leven in Amsterdam.
Waarom had je eigenlijk geen rijbewijs?
“In de stad hoef je geen auto te rijden. Een rijbewijs halen is iets dat je doet als twintiger, daarna verdwijnt die behoefte achter de horizon. Ik woonde al in Amsterdam, in een artistiek milieu – het bezitten en besturen van een auto werd gezien als bourgeois. Het was meer iets voor studenten economie of rechten.”
“Ik ging om met mensen zonder gezinnen of kantoorbanen, in mijn omgeving bevonden zich weinig auto’s. In andere milieus bestaan er mannen die het hebben van een auto of een rijbewijs zien als een statussymbool. Voor mij is het dat nooit geweest.”
Waarom heb je het rijbewijs toch gehaald?
“Mijn vrouw en ik hebben een huisje in Frankrijk, op een afgelegen plek. Zij kreeg een ongeluk en belandde in het dichtstbijzijnde ziekenhuis, 50 kilometer verderop. Voor het vervoer was ik afhankelijk van vrienden, dat wilde ik niet nog een keer meemaken. En ik vond het ook wel een interessante onderneming, om het op mijn leeftijd nog te doen.”
In het boek beschrijf je hoe je Amsterdammers leerde kennen door in de tram te zitten, bij gebrek aan een rijbewijs.
“Ik was geschokt toen ik laatst las dat in de jaren zeventig en tachtig zo’n 200.000 Amsterdammers zijn verhuisd naar buiten de stad, naar oorden als Purmerend en Flevoland. Een kwart van de bevolking. Toen ik hier kwam wonen, waren zij er nog, de authentieke Amsterdammers.”
“Ik fietste en als het regende nam ik de tram, een plek waar ik ze rustig kon observeren. Hoe ze praatten, hoe ze zich gedroegen. Ik voelde me geen vreemde, als kind had ik hier genoeg tijd doorgebracht, maar de psychologische afstand was groot. In Zeeland gedroegen de mensen zich ingetogen, ook door de godsdienst, dat was de volksaard. Alert zijn, een grote mond, van je af bijten – dat hoort bij een metropool. In Parijs of New York gedragen de bewoners zich ook zo. Ik had het niet eerder gezien.”
“De laatste jaren hoor je veel over jonge vrouwen die zich onveilig voelen. Ik moet dan altijd denken aan mijn eerste jaren in Amsterdam. Mannen én vrouwen hadden een grote mond. Als een kerel zich niet gedroeg, riepen ze: blijf met je poten van me af. De sfeer was anarchistisch. Die vergelijking maak ik dan in mijn hoofd.”
Omdat het CBR in Nieuw-West zit, vonden je rijlessen daar ook plaats.
“Ik had in de binnenstad gewoond en in Oost, Oud-West en Oud-Zuid. Het centrum en de vooroorlogse buurten eromheen, dat was mijn territorium. Door de rijlessen kreeg ik een nieuwe blik op de stad, al die nieuwe wijken waar ik bijna nooit was geweest. Ik ben geïnteresseerd in architectuur en wilde die gebouwen bekijken.”
“Los van de rijlessen ben ik in Nieuw-West gaan rondlopen, het bestuderen, erover lezen. De hyperdiversiteit die daar bestaat, dát is Amsterdam. De witte stad, waar wij vandaan komen, bestaat voor de inwoners van Nieuw-West en soortgelijke wijken helemaal niet meer. Voor mij was het een kantelpunt, je moet een omschakeling maken in je denken over de stad. In Amsterdam heeft binnenkort meer dan de helft van de inwoners roots in andere delen van de wereld, dat is de toekomst.”
Zelf woont Oek de Jong sinds 1987 in een huis op de Keizersgracht. “Ik kocht het in de tijd dat het nog betaalbaar was. In de Herenstraat zat een groenteboer, een paar deuren bij mij vandaan woonde Drs. P in een huurhuis. Van wat hij schreef werd je niet rijk, dat kon toen nog gewoon.”
“Ik kende niemand die in een grachtenpand woonde, kwam nooit in zulke huizen. Maar ik ging gericht op zoek naar een achterhuis. Met de grachtenkant heb ik niets. De kleur van het water in de grachten vind ik vies, het is druk en onrustig. Aan de achterkant vind je een paradijs van rust, heel stil, met een mooie binnentuin. Bij de vorige eigenaar heb ik bedongen dat ik hier eerst een avond mocht zitten, om te zien of het echt zo stil was als ik hoopte. Meestal koop je een huis en ben je maar tien minuten binnen geweest.”
Is de buurt veranderd sinds 1987?
“Ik ben direct getuige van de gevolgen van het massatoerisme. Hier vlakbij is de Leliegracht, een doorgangsroute van het centrum naar het Anne Frank Huis. Aan de zonkant, waar de cafés zitten en waar iedereen loopt: dat is overgenomen door groepen van honderden toeristen. Ik heb niets tegen toerisme, maar dit is te veel. De gemeente doet niet genoeg om het in goede banen te leiden. Femke Halsema is een sympathieke vrouw en een capabele burgemeester, alleen mist ze misschien de daadkracht om hiertegen op te treden.”
Is een auto hebben wel handig in deze buurt?
“We rijden nooit in de stad. De auto staat geparkeerd in de Piet Heingarage. Iedere dag dat de auto daar staat, wordt er een vermindering aangebracht op de kosten van onze parkeervergunning. We gebruiken de auto alleen om naar ons huisje in Frankrijk te gaan.”
Oek de Jong heeft een trouwe lezer die al zijn werkt volgt, genaamd Hans Koenen. Een ontmoeting heeft nooit plaatsgevonden en in schriftelijk contact spreken ze elkaar aan met: geachte heer. “Hij is een fervente Amsterdammer en maakt na ieder nieuw boek een aangepaste lijst met de Amsterdamse locaties die ik gebruik. De stad zoals ik die beschrijf noemt hij Oeksterdam.”
“Uit zijn lijsten blijkt dat ik veel heb geschreven over Zeeland en Friesland, maar nog meer over Amsterdam. Dat had ik niet verwacht. Ik hou van schrijvers die een stad aanwezig laten zijn in hun boeken. Orhan Pamuk schrijft altijd over Istanboel, J.D. Salinger over New York. Door dat te doen onderzoek je zo’n stad, je beschrijft de milieus die je daar ziet. Het wordt een tijdsbeeld.”
CV
Oek de Jong (Breda, 1952) is schrijver. Voor zijn laatste roman, Zwarte schuur, won hij in 2020 de Boekenbon Literatuurprijs. Vorige maand verscheen Man zonder rijbewijs, waarin ook een ontdekkingstocht door Amsterdam wordt beschreven.
De stad van... Oek de Jong
Echt Amsterdams
“Met de trein uit het buitenland terugkomen in Amsterdam en in de tunnel onder het Centraal Station weer in het tempo van de stad gaan lopen.”
Accent
“Bij lezingen buiten Amsterdam horen mensen iets in mijn stem dat ze doet denken aan Friesland. Daar heb ik ook mijn vroegste jeugd doorgebracht.”
Partner
“Ze komt uit Brabant maar woont net zo lang in Amsterdam als ik.”
Huur of koop
“Na mijn eerste twee boeken, Opwaaiende zomerjurken en Cirkel in het gras, had ik een paar ton op de bank. Een oom die in zaken zat, zei tegen me: dat geld moet je in stenen stoppen. Ik had zo weinig benul van dit soort dingen dat ik eerst niet begreep wat hij bedoelde.”
Import
“Dat kunnen Amsterdammers worden, maar het duurt wel even. Na vijftig jaar heb ik nu het gevoel dat de stad me met hart en ziel beroert, ik wind me ook echt op over wat hier gebeurt.”
Amsterdammers klagen graag over de snel veranderende stad, maar willen hier toch blijven wonen. Hoe werkt dat, vraagt schrijver Robert Vuijsje (Alleen maar nette mensen, Salomons oordeel) zich af in een wekelijkse interviewserie met bekende en minder bekende Amsterdammers. Lees hier alle afleveringen terug.