PlusExclusief
Schrijfster-journalist Ronit Palache: ‘Als ik Zomergasten kijk, denk ik: oh geef mij die kans!’
Ronit Palache (1984) is journalist en schrijfster. Ze maakte bloemlezingen van het werk van Ischa Meijer en Renate Rubinstein en werkte bij uitgeverij Prometheus, Pauw en Op1. Zondag verschijnt haar bloemlezing van het werk van Andreas Burnier. Een gesprek aan de hand van steekwoorden over talkshows, de oorlog en Patrick Bruel.
Amsterdam
“Daar ben ik geboren, in het AMC. Dat vind ik heel fijn – stel je voor dat er Amstelveen in je paspoort staat! Ik voel me ook enorm Amsterdammer: ik ben echt een stadsmens, dol op cafés, ik omarm alles wat de stad me te bieden heeft.”
“Ik groeide op in Amstelveen, in een warm en tolerant gezin. Het was er rustig, beschermd, helemaal in de Joodse scene waar ik vandaan kom. We kwamen bijna niet in Amsterdam, we hadden er ook weinig te zoeken – dat was althans de impliciete boodschap die ik kreeg. Met de hoge joodse feestdagen gingen we wel naar de Portugese synagoge, op het Jonas Daniël Meijerplein, maar als je meteen door een deur verdwijnt, krijg je van de stad niet zoveel mee. Wij bleven in onze cocon.”
“Een van mijn oudste herinneringen aan het centrum is op mijn twaalfde, toen we naar de stad gingen om kleding te kopen voor mijn bat mitswa en een ongeluk kregen met de tram. Daarna ben ik een tijd behoorlijk bang geweest voor Amsterdam.”
Palache
“De familie van mijn vader gaat terug tot begin 17de eeuw. Samuel Palache, mijn voorvader, was een gezant van de Marokkaanse koning en dikke vrienden met prins Maurits. Hij is de eerste volwassene die werd begraven op de Joods-Portugese begraafplaats in Ouderkerk aan de Amstel, in 1616.”
Maimonides
“Mijn middelbare school, in Buitenveldert. Een joodse school. Ik heb daar niet bewust voor gekozen – mijn hele leven bestond uit wat ik gejodel noem. Ik kende alleen Joden, dus een joodse middelbare school was vanzelfsprekend. Achteraf gezien was ik liever naar een gymnasium gegaan, maar toen was het belangrijker om het leven voort te zetten zoals dat voor me was uitgestippeld.”
“Ik heb mijn geloof niet van me afgeworpen, zoals vaak wordt gesuggereerd. Ik heb nooit in God geloofd, maar toch ben ik joods en dat blijf ik, alleen is dat gemeenschapsleven niets voor mij. Dat iedereen alles van elkaar weet en voortdurend over elkaar kletst. De verwachtingen en codes vond ik verstikkend. Als puber heb ik me vooral heel erg verveeld: de helft van het weekend werd in beslag genomen door de sabbat. Dan mocht je weinig: niet fietsen, geen muziek luisteren. Pas als er drie sterren aan de hemel stonden, was je weer vrij. Zeker in de zomer duurt een dag dan wel heel erg lang. En dan moest ik nog naar sjoel, naar de joodse jeugdvereniging, nog een keer naar sjoel. Toen ik op mezelf ging wonen, hoefde ik niet meer te wachten op die drie sterren. Jemig, dacht ik, ik heb er een hele dag bij!”
Ischa Meijer
“Die is zo belangrijk voor mij geweest om te duiden waar ik vandaan kom. Hij heeft een vocabulaire bedacht voor de geheimzinnigheid en onuitgesprokenheid van de Tweede Wereldoorlog. Zoals het woord leedadel dat hij muntte, waaruit een soort hiërarchie van lijden blijkt. ‘Ja… Bergen-Belsen… Laat me niet lachen! Auschwitz, dát was pas een kamp.’ Dat soort dingen zeggen mensen met trauma’s dus. Hij heeft me ook doen inzien waarom slachtoffers vrijwel nooit precies zeggen wat er gebeurd is in de oorlog: omdat het te pijnlijk is om aan mensen die je dierbaar zijn te vertellen.”
“Ischa ontregelde. Hij had een enorme veelzijdigheid die hem goed van pas kwam als interviewer. Als ik dan nu kijk, naar Zomergasten bijvoorbeeld – mensen vinden dat een elitair programma, dat kan wel wezen, maar ik kijk er graag naar – dan zie ik dat de interviewer op haar manier ontzettend haar best doet. Dat ze ontzettend goed voorbereid is en ook een redactie heeft die het allemaal goed doet – maar je kunt je niet voorbereiden op veelzijdigheid. Dat heeft ook te maken met krankzinnig veel lezen, krankzinnig veel weten, zodat je kunt reageren als iemand iets zegt wat niet op je blaadje staat. Dan denk ik: oh ik wil het doen! Geef mij die kans! Ze mogen me bellen, ja, ik zou morgen solliciteren.”
Nagel
“Mijn oma miste een nagel aan haar middelvinger. Toen ik haar vroeg hoe dat kwam, zei ze eerst dat hij tussen de deur was gekomen, een andere keer kwam het doordat ze van de trap was gevallen en een derde keer had ze hem gebroken. Weinig geloofwaardig. Pas jaren later zag ik dat ze tijdens het Spielbergproject waar ze aan meewerkte, vertelde dat de nazi’s haar nagel er met een tang uit hadden getrokken. Zo typisch dat ze het wel op band vertelde, maar niet aan haar kleindochter. Veel van wat men had meegemaakt in die tijd was taboe: veel te confronterend. Toen ik een keer bij mijn opa in een gestreept bloesje aan kwam, stormde hij lijkbleek de kamer uit. Die blouse had hem doen denken aan het kamp. Je weet: als mensen raar gaan doen, heeft dat met de oorlog te maken.”
Lassie
“Zo werd Renate Rubinstein genoemd, omdat haar vader dat vroeger steeds zei als iemand zich met haar bemoeide of haar vertelde hoe ze moest leven: lass sie, lass sie! Laat haar. Ik had de bloemlezing die ik van haar werk heb gemaakt zo willen noemen. Ze was de eerste columnist van Nederland en schreef geruchtmakende stukken voor Vrij Nederland. Ze was er altijd op uit om ‘de waarheid’ te vertellen – behalve dan over haar tien jaar durende clandestiene relatie met Paroolcolumnist Simon Carmiggelt.”
“Als je een bloemlezing maakt, ben je maandenlang van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat aan het lezen. Iemands eigen werk, maar ook alle archieven, op zoek naar stukken, columns, kattenbelletjes die nog niet zijn gepubliceerd. Daarin probeer je dan een rode lijn te ontwaren. Dat vind ik het leukste van de wereld: ik blijk dus een enorme archiefnerd te zijn. Ik vind mezelf tamelijk sociaal, maar het is zo heerlijk om compleet in een ander universum te verdwijnen zonder de ruis van de dagelijkse dingen. Je moet monomaan te werk gaan.”
Machtsmisbruik
“Ik heb een groot essay geschreven in de Volkskrant over machtsmisbruik bij de uitgeverij waar ik jaren werkte. MeToo ging over seksueel grensoverschrijdend gedrag, maar machtsmisbruik kan ook gaan over niet-fysieke intimidatie: grilligheid, uitschelden. Uit de honderden reacties die ik erop kreeg, moet ik concluderen dat het op heel veel plekken voorkomt. Bij de politie, de overheid, talkshows, op de Zuidas. Er was ook kritiek op mijn eigen rol, maar die benoemde ik juist in mijn stuk: ik vind dat je niet alleen met de vinger moet wijzen, maar ook in de spiegel moet durven kijken.”
Geloofsverlaters
“Daar ben ik totaal door geobsedeerd. Eigenlijk lees ik al 23 jaar memoires van ex-gelovigen. Van de bekende Nederlandse romans, uittreedliteratuur van Amerikanen, ex-mormonen, ex- chassidiem, noem maar op. Uiteindelijk gaat het allemaal om processen van autonomie: hoe komt het dat sommige mensen zich in een bepaalde gemeenschap niet op hun gemak voelen en op zoek gaan naar hun eigen stem? Waarom lukt het ze niet om mee te gaan in de stroom?”
“Ik promoveer op dit onderwerp aan de UvA en lanceer er komende maand een podcast over samen met Lale Gül, Van God los. In Nederland is nog niet veel onderzoek gedaan naar dit onderwerp, het gevoel heerst dat dit soort ervaringen niet meer speelt in het seculiere Nederland van nu, maar de hoeveelheid mensen die zich meldden om mee te werken aan de podcast blijkt iets anders.”
Talkshows
“Daar heb ik drie jaar gewerkt: twee seizoenen Pauw, één seizoen Op1. Er is altijd die discussie over vrouwen die niet in talkshows willen zitten. Ik kan me heel goed voorstellen dat je gewoon niet wíl komen. Niet elk verhaal leent zich voor maximaal negen minuten. Als je heel rad van de tong bent gesneden en je weet precies hoe je je boodschap moet brengen, kun je het erop wagen. Maar als je daar moeite mee hebt of het duurt langer voor je op dreef bent, kan het dodelijk zijn.”
Andreas Burnier
“Het meest erudiete, veelzijdige wezen met wie ik kennis heb gemaakt in mijn leven. Postuum, wederom. De tragiek van mijn leven is dat ik vooral veel houd van de mensen die er níét meer zijn. Burnier is twintig jaar dood op de dag van mijn boekpresentatie. Ze was romancier, essayist, hoogleraar criminologie. Ze schreef begin jaren zestig al onomwonden over homoseksualiteit en hoe het voelt verdwaald te zijn in een vrouwenlichaam. Belezener vind je ze nauwelijks. Deze bloemlezing wordt het sluitstuk van een naoorlogse Joodse schrijversgeneratie. Eerst maar eens promoveren en Zomergasten presenteren, haha.”
Anne Frank
“Het verraad van Anne Frank? Ik heb dat met stijgende verbazing gelezen. Ik had het stiekem gekregen, het weekend voor verschijning, omdat ik er die maandagavond over moest praten bij Op1. Ik vond het zo schokkend: dit is geen coldcasespel, dit gaat over vermoorde mensen! Ik dacht nog: wat absurd dat dit zo gebracht wordt alsof onomstotelijk vast is komen te staan wie de verrader is van Anne Frank, en dat heb ik die avond ook gezegd. Mensen zeiden: ze willen gewoon niet dat de verrader een Jood is, maar daar had het geen bal mee te maken: Geschiedenis is geschiedenis. Maar dit was broddelwerk.”
Patrick Bruel
“Mijn high school idol. Ik volg hem al sinds ik een puber ben. Hij is de ultieme chansongod voor mij. En de ideale man, natuurlijk. Hij heeft de oude chansons nieuw leven ingeblazen – onbegrijpelijk dat hij niet voorkwam in het eerste seizoen van dat chansonprogramma van Matthijs van Nieuwkerk.”
“Ik ben hem een keer tegengekomen toen ik in Parijs was. Ik had toen een Franse, heel jaloerse vriend, dus toen we Patrick Bruel zagen zitten op een terras, dacht hij: oh god, nee hè. Ik durfde niet naar hem toe te gaan, ik transformeerde echt in een meisje van twee. Maar toen mijn vriend naar de wc was, kreeg ik toch nog die knipoog.”
Andreas Burnier: Elk boek is een gevaar. Samengesteld en ingeleid door Ronit Palache, De Arbeiderspers, 29,99 euro.