Plus

Openlijk homo, ex-prostituee of Surinaams? Bij de gemeente Amsterdam kwam je er tot 1958 niet in

Voor een baan bij de gemeente waren sollicitanten met een strafblad in de vorige eeuw overgeleverd aan de commissie Goede Zeden. Een ‘verdenking’ van homoseksualiteit was vaak voldoende om te worden afgewezen. Een verleden in een zedenzaak vormde daarentegen geen bezwaar.

Patrick Meershoek
Een verleden als sekswerker was in de twintigste eeuw tientallen jaren reden om geen bewijs van goed gedrag te krijgen van de gemeente Amsterdam. Beeld Cor Jaring, Stadsarchief Amsterdam
Een verleden als sekswerker was in de twintigste eeuw tientallen jaren reden om geen bewijs van goed gedrag te krijgen van de gemeente Amsterdam.Beeld Cor Jaring, Stadsarchief Amsterdam

Scharrelaar, slappeling, ongelikte beer, driftkop, snol: het is maar een greep uit de omschrijvingen van aanvragers die onderzoekster en publiciste Karin Spaink aantrof in de gearchiveerde dossiers van de commissie Goede Zeden. Van 1912 tot 1958 was de commissie verantwoordelijk voor de afgifte van het bewijs van goed gedrag, een papiertje dat voor mensen met een strafblad nodig was om in dienst te kunnen treden van de gemeente. In de 46 jaar van haar bestaan handelde de commissie 17.275 aanvragen af.

Aanleiding voor het onderzoek was een artikel dat in 2017 verscheen in Trouw en zich concentreerde op de positie van homoseksuelen in de jaren vijftig. ‘Als bleek dat sollicitanten homoseksueel waren, konden zij een carrière als ambtenaar vergeten,’ stond daar onder meer in. En: ‘Ook als men in de omgeving iemand had die homoseksueel was, liep men al het risico niet te worden aangenomen.’ De publicatie kreeg veel aandacht en leidde tot een landelijk onderzoek door het Verwey-Jonker Instituut en twee nu verschenen Amsterdamse deelstudies.

‘Zedelijk discutabele achtergrond’

Op basis van haar onderzoek komt Spaink met een genuanceerd beeld van de praktijk. Het is waar, schrijft ze, dat de commissie in de jaren vijftig zeer schuw is om sollicitanten die bij de politie bekend staan als homoseksueel een bewijs van goed gedrag te verstrekken, zelfs als deze mensen geen enkel vonnis of proces-verbaal op hun naam hebben staan. Voor homoseksuelen geldt hetzelfde als voor prostituees: ‘aan mensen met een zedelijk zo discutabele achtergrond kon je het publiek toch niet blootstellen’.

Tegelijkertijd stelt de onderzoekster vast dat homoseksuelen toch geregeld een bewijs van goed zedelijk gedrag kregen. Dat gebeurt bijvoorbeeld als het gaat om een betrekking waarin de seksuele voorkeur volgens de commissie weinig kwaad kan. Maar ook als de aanvrager inmiddels in het huwelijk is getreden, kan een losbandig verleden door de vingers worden gezien. Wie echter opzichtig te koop loopt met zijn geaardheid of er zelfs maar openlijk voor uitkomt, hoeft niet te rekenen op begrip.

Geen Surinaamse sollicitant

In een enkel geval neemt de commissie zelf het initiatief om de goede zeden proactief te beschermen. Dat gebeurt in de vroege jaren vijftig met een ambtenaar van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente. De man werkt daar sinds 1945 tot ieders tevredenheid, tot de commissie een campagne tegen hem start wegens het te koop lopen met zijn ‘geneigdheid’. Hoewel de ambtenaar al jaren in dienst is van de gemeente, komt het tot een nieuwe beoordeling en wordt hem een bewijs van goed gedrag geweigerd.

Lesbiennes hebben weinig te duchten van de commissie. De verklaring ligt volgens Spaink in het gegeven dat men zich in de jaren vijftig nog weinig kan voorstellen bij seksualiteit tussen twee vrouwen. Dat maakt het relatief gemakkelijk om onder de radar te blijven. In de notulen van de commissie zijn slechts twee aanvragen van vermeende lesbiennes terug te vinden: een woningopzichteres en een barvrouw met een homoseksuele zoon. Beiden krijgen hun bewijs van goed gedrag, de laatste volgens de rapporteur wel ‘zonder groot enthousiasme’.

Het strenge oordeel van de commissie beperkt zich niet tot homoseksuelen. Een Surinaamse sollicitant bij de PTT wordt in 1944 op basis van zijn huidskleur afgewezen. Het oordeel van de commissie luidt: ‘Men heeft met deze menschen zooveel slechte ervaringen opgedaan, dat ze brandschoon moeten zijn willen ze een kans hebben om aangenomen te worden. Het vonnis is in dit geval niets, maar met het oog op de consequenties ten aanzien van soortgenooten komt de man niet in aanmerking.’

Liever zedendelict dan prostitutieverleden

Snoeihard is het oordeel over sollicitanten die in de prostitutie werkzaam zijn geweest. Zij maken geen schijn van kans op een betrekking bij de gemeente. De morele component weegt loodzwaar in de afweging. Diefstal, verduistering en zelfs souteneurschap zijn economische delicten en vormen in de regel geen belemmering voor het verkrijgen van een bewijs van goed gedrag, prostitutie blijft een langdurige smet. Spaink: “Je kon als man beter ontucht plegen met een minderjarige dan als vrouw je geld verdienen met prostitutie.”

Dat laatste blijkt bijvoorbeeld in 1952, wanneer een 25-jarige man aanklopt bij de commissie voor een bewijs van goed gedrag. De man wil aan de slag in het lager onderwijs, maar is twee jaar eerder aangehouden op verdenking van ontuchtige handelingen met een 9-jarig meisje in een kleedhokje van een zwembad. Er vindt wel enige discussie plaats binnen de commissie, maar een meerderheid van de leden vindt dat er geen belemmering is voor het bewijs van goed gedrag. Een van de leden merkt nog op dat kinderen op die leeftijd ‘wel meer fantaseren’.

Opmerkelijk is ook de rol van de politie. Die verstrekt vanaf 1951 informatie waarop de commissie een oordeel kan baseren. De gegevens beperken zich niet alleen tot het strafblad, ook worden onbewezen verdenkingen en vermoedens doorgespeeld. Uit een dossier uit 1945: ‘De politie schrijft dat hij nimmer met Justitie en Politie in aanraking kwam, maar toch een twijfelachtige figuur schijnt te zijn.’ De onderzoekster voegt er nog wel aan toe dat de commissie de bijdragen met een korrel zout neemt en zich weinig aantrekt van het oordeel van de politie.

Te veel criminelen

Spaink staat in haar rapport ook nog even stil bij de zogenoemde homolijsten die door de Amsterdamse zedenpolitie werden bijgehouden voor de oorlog. De lijsten zijn terug te vinden in het Stadsarchief, met de namen van meer dan 4000 bekende of vermeende homoseksuelen, hun geboortedatum en woonadres. De commissie maakt gebruik van de lijsten, maar nog pijnlijker is dat een kopie van de lijsten in januari 1941 in opdracht van de Duitse bezetter wordt overhandigd aan de Sicherheitspolizei. Daarmee komt ook een einde aan de lijst.

De duizenden dossiers die vanaf 1942 bewaard zijn gebleven, weerspiegelen de tijdgeest. Tijdens de oorlog geeft de commissie bewijzen van goed gedrag af voor mensen die bij de Wehrmacht willen werken. Opvallend coulant is het oordeel van de commissie eind jaren veertig over de mannen die zijn gedeserteerd als dienstplichtig militair voor de oorlog in Indië. In dezelfde periode komen er veel aanvragen van Amsterdammers die willen emigreren naar Australië en Nieuw-Zeeland. In 1951 klaagt Australië bij de burgemeester dat er te veel criminelen worden gestuurd.

Aan het werk van de commissie komt in 1958 een einde. Een nieuwe wet verordonneert dat de verklaring van goed gedrag voortaan landelijk wordt geregeld.

Poortwachter

De Beoordelingscommissie inzake Goed Zedelijk Gedrag Gemeentepersoneel functioneerde van 1912 tot 1958 als poortwachter van het Amsterdamse ambtenarenapparaat. De commissie verstrekte een bewijs van goed gedrag aan sollicitanten met een strafblad. De groep van zeven ambtenaren kwam eens in de maand bijeen om nieuwe kandidaten te spreken, gemiddeld tweehonderd per jaar. In de loop van de tijd kwam daar ook de screening bij van overheidsbedrijven als PTT, KLM, de Nederlandse Spoorwegen, de Staatsmijnen, de Koninklijke Nederlandse Scheepvaart Maatschappij en zelfs een aantal particuliere bedrijven.

‘Een betreurenswaardig beeld’

Pijnlijk, stelt het college in een reactie op de rapporten over de werkwijze van de commissie Goede Zeden. Verantwoordelijk wethouder Rutger Groot Wassink: “De onderzoeken schetsen een betreurenswaardig beeld van de werkwijze van de commissie, en schrijnende voorbeelden van hoe in de commissie werd gesproken over (vermeende) homoseksuele mannen, vrouwen, mensen met een verstandelijke beperking, mensen met een crimineel verleden, mensen met een migratieachtergrond en mensen uit een lagere economische klasse.” De rapporten zullen niet alleen worden behandeld in de gemeenteraad, maar ook binnen de ambtelijke organisatie. Het college roept nog in leven zijnde slachtoffers van de commissie, of hun eventuele nabestaanden, op om zich te melden.

Wilt u belangrijke informatie delen met Het Parool?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van Het Parool rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@parool .nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden