PlusExclusief

Fysiotherapeut Salo Muller: ‘Ik had zo veel meegemaakt dat ik me nergens iets van aantrok’

Salo Muller: ‘Niemand was er meer. Mijn ouders, grootouders, vriendjes, ooms en tantes, neefjes en nichtjes... Ze waren allemaal vermoord. Behalve een broer en zus van mijn vader, en de zus van mijn moeder en haar man en hun dochtertje.’ Beeld Erik Smits
Salo Muller: ‘Niemand was er meer. Mijn ouders, grootouders, vriendjes, ooms en tantes, neefjes en nichtjes... Ze waren allemaal vermoord. Behalve een broer en zus van mijn vader, en de zus van mijn moeder en haar man en hun dochtertje.’Beeld Erik Smits

Salo Muller was fysiotherapeut bij Ajax. Hij werd geboren in de Rivierenbuurt en keerde daar, na jaren ondergedoken te hebben gezetten tijden de oorlog, weer terug. ‘Mijn ouders, grootouders, vriendjes, ooms en tantes, neefjes en nichtjes... Niemand was er meer.’

Robert Vuijsje

De eerste zes jaar van zijn leven woonde Salo Muller (1936) in de Molenbeekstraat. “De Rivierenbuurt. Het was er keurig, met veel Joden. Mijn ouders kenden iedereen, ik had overal vriendjes en vriendinnetjes. Ik was enig kind en had een heerlijk leven. In het weekend gingen we naar mijn opa’s en oma’s, in de Blasiusstraat en de Lepelstraat, daar speelde ik met mijn neefjes en nichtjes.”

In 1942 werden zijn ouders opgepakt bij een razzia, Muller heeft ze nog even gezien in de Hollandsche Schouwburg, voordat hij zelf via de nabijgelegen crèche voor Joodse kinderen kon worden gered. Van 1942 tot 1946 zat hij ondergedoken, de laatste jaren in Friesland.

Hoe was het om daarna terug te komen in Amsterdam?

“Niemand was er meer. Mijn ouders, grootouders, vriendjes, ooms en tantes, neefjes en nichtjes... Ze waren allemaal vermoord. Behalve een broer en zus van mijn vader, en de zus van mijn moeder en haar man. Met hun dochtertje hadden ze ondergedoken gezeten in Nederhorst den Berg. Na de oorlog kregen ze een huis in de Biesboschstraat, ook in de Rivierenbuurt. Ik ging bij ze wonen.”

Keek u anders naar de stad dan daarvoor?

“Het was beangstigend. Ik had jaren in Friesland gewoond, daar waren alleen weilanden. Behalve de laatste drie maanden, toen de oorlog voorbij was, ging ik drie jaar niet naar school. In Amsterdam waren overal mensen op straat, in auto’s en op fietsen. Ik moest aan alles wennen, ik sprak alleen nog Fries en hier praatte iedereen Nederlands. In Friesland hadden we geen wc, dat deed je buiten, één keer per week werd ik gewassen in een tobbe. Bij mijn oom en tante waren een douche en toilet, en moest ik mijn tanden poetsen.”

Hoe ging u verder met uw leven?

“Je moest door. Ik had drie jaar school gemist, ik moest aan het werk. Na school moest ik nablijven voor bijles, ik was het enige Joodse kind in mijn klas. Joden waren er bijna niet, dus het was ook geen Joodse buurt meer. Mijn tante heeft nog een jaar gedacht dat we mijn moeder, haar zus, weer zouden zien. In die periode kwamen soms nog wel mensen terug uit de kampen. Ik vroeg iedere dag of er al nieuws was over mijn ouders. Na een jaar kregen we een brief van het Rode Kruis: mijn ouders waren allebei overleden in Auschwitz. Mijn moeder is vergast en mijn vader aan uitputting bezweken.”

“Dat vond ik moeilijk voor te stellen, hij was zo’n grote sterke kerel. Het betekende dat hij echt had geleden. Een hele zware gedachte. Als hij dood was, dan maar in godsnaam liever samen met mijn moeder vergast. Een week lang heb ik alleen maar gehuild. Toen zei mijn tante dat ik haar mama mocht noemen en mijn oom Louis werd mijn vader.”

Hoe was dat?

“Ze voelden wel als mijn ouders, maar ik denk dat ik me toch anders gedroeg dan tegen mijn eigen vader en moeder. Na de onderduik had ik astma, ik was vaak ziek. Ze hadden niet veel geld en moesten steeds met me naar de dokter. Ik wilde lief zijn en niet voor overlast zorgen.”

“Mijn tante kende Asscher, een van de voorzitters van de Joodse Raad. Haar moeder, mijn oma, was opgeroepen om zich te melden voor transport. Begin 1942 wisten we niet wat er zou gebeuren, misschien waren het alleen werkkampen en kwam je na een paar jaar weer terug. Ze ging naar Asscher: laat mij gaan in plaats van mijn moeder, ik ben jong en sterk, ik overleef het wel. Wat de Joodse Raad deed, lijsten opstellen, mensen selecteren en hun eigen personeel een sper geven, waardoor ze werden gered – ik word er nog steeds woedend over.”

Hoe ging u na de oorlog om met Duitsers?

“Alles wat Duits was, vonden we verschrikkelijk, zij hadden onze mensen vermoord. Ik had me voorgenomen om nooit naar Duitsland te gaan. Later kwam ik te werken bij Ajax en op Jom Kipoer, Grote Verzoendag, moesten we een uitwedstrijd spelen tegen FC Nürnberg. Ik wilde niet mee, maar Jaap van Praag, de voorzitter, zei dat hij dan mijn contract zou verscheuren. Ik was niet alleen de masseur, maar ook de talisman van de spelers, de mascotte.”

“Ik heb op negen onderduikadressen gezeten en ben katholiek, protestants en hervormd opgevoed. Een pastoor vertelde me toen: als jij twee jaar lang iedere avond bidt, komen je ouders terug. Natuurlijk deed ik dat braaf. Op het moment dat hij dat zei waren ze allang dood, man. Met religie heb ik niets meer, ook niet met de joodse, maar uit piëteit voor mijn ouders probeer ik Jom Kipoer altijd vrij te houden.”

En hoe ging u in die tijd om met niet-Joodse Nederlanders?

“Mijn pleegouders voedden me goed op, ik moest netjes goedemorgen zeggen tegen de buurman. Je past je aan. Maar op de middelbare school begon ik te lezen over wat er precies was gebeurd. In Amsterdam woonden 80.000 Joden, 10 procent heeft het overleefd. Van de Nederlanders stond 80 procent aan de verkeerde kant, ze hebben toegekeken hoe Joden uit hun huizen werden gesleurd. In België en Frankrijk deden ze veel meer om hun Joden te beschermen. De mensen die vriendelijk tegen mij waren – ‘Dag Salo, wil je een snoepje?’ – wat was hun rol geweest? Je kunt niet iedereen blijven beschuldigen, je moet ook verder met je leven.”

Hoe deed u dat?

“Ik kwam op het Amsterdams Lyceum, daar hadden ze een speciaal klasje voor Joodse kinderen die jaren van hun school hadden gemist. Na vier jaar ging het niet meer, ik was te brutaal en werd van school gestuurd. Ik had zo veel meegemaakt dat ik niet bang was voor een leraar, ik trok me niets aan van de schoolregels.”

“Ik zei altijd dat ik dokter wilde worden, maar ja, daarvoor moest je lang studeren en ik ging niet meer naar school. Tot mijn pleegmoeder een advertentie zag voor een opleiding voor heilgymnastiek en massage. Ze zei: dan word je toch een klein beetje dokter. Ik deed erg mijn best en via de leraar kwam ik terecht bij Ajax, in 1958.”

Hoe was dat?

“Een gezellige Amsterdamse club, ik had een goede band met de spelers.”

Is het een Joodse club?

“Nee, natuurlijk niet. Op de tribune zaten veel mensen uit de confectie, die waren vaak Joods en de voetballers werkten bij hun bedrijven. Over sommige spelers werd beweerd dat hun ouders fout waren geweest in de oorlog, maar dat is nooit bewezen. Ik was er ook niet mee bezig. Een paar jaar geleden is er een boek verschenen over Piet Keizer, daarin staat dat zijn vader fout was. Niet dat hij bij de SS zat of zo, hij heeft geen Joden verraden.”

Wat vindt u van de manier waarop Ajaxsupporters zich profileren als Joden?

“Dat is raar als je niet Joods bent, maar wat doe je eraan? Verbieden heeft geen zin, dan willen ze het alleen maar nog meer.”

De herdenking van de Februaristaking is op 25 februari, heeft u iets met herdenkingen?

“De Februaristaking was een moedige actie van de communisten, maar het heeft weinig uitgehaald. Die staking leidde vooral tot een reactie van de Duitsers, het heeft veel Joden hun leven gekost. Met 4 mei heb ik meer. Zolang er mensen zijn die kunnen vertellen wat er is gebeurd tijdens de Tweede Wereldoorlog, moet dat verhaal worden gedeeld.”

“Die herdenking op 4 mei is voor Joodse slachtoffers en niemand anders. Ik wil niets horen over dat we ook slachtoffers van andere oorlogen moeten herdenken. De mensen die het organiseren zijn meestal niet Joods. Als je zelf niet Joods bent, kun je niet voelen wat een Jood voelt.”

Uit onderzoeken blijkt dat jonge mensen niet veel weten over de oorlog of betwijfelen of het echt is gebeurd.

“Heel zorgelijk. Ik heb het zelf meegemaakt op scholen waar ik vertel over mijn eigen geschiedenis. Er is veel te weinig onderwijs hierover en dat merk je. En er is een grote groep jongeren die van hun ouders hebben geleerd dat ze niet op deze manier over Joden mogen praten. Leraren moeten dit gewoon kunnen vertellen. Net als over Karel V of Willem van Oranje. Het hoort bij de Nederlandse geschiedenis.”

CV
Salo Muller (Amsterdam, 1936) was van 1958 tot 1972 masseur bij Ajax. Ook had hij veertig jaar lang een praktijk aan de De Lairessestraat. In 2018 zorgde hij ervoor dat de NS schadevergoedingen uitkeerde aan Nederlandse overlevenden en nabestaanden van de Holocaust.

De stad van... Salo Muller

Echt Amsterdams
“Zo heb ik me altijd gevoeld. Ik ben een flapuit, hier kan ik een grap maken zonder dat mensen het raar vinden.”

Accent
“Ik schijn een Amsterdams accent te hebben, zelf hoor ik het niet zo.”

Havermelk
“Wat moet ik ermee? Vega wil ik ook niet. Ik hou van een lekker stuk vlees, normaal eten.”

Huur of koop
“Koop. Huur gaat steeds omhoog en als er iets is, doet de huisbaas niets.”

Import
“Ze kunnen het hier leuk vinden, maar het worden nooit echte Amsterdammers. Een echte Amsterdammer heeft humor en is niet zo snel beledigd.”

Amsterdammers klagen graag over de snel veranderende stad, maar willen hier toch blijven wonen. Hoe werkt dat, vraagt schrijver Robert Vuijsje (Alleen maar nette mensen, Salomons oordeel) zich af in een wekelijkse interviewserie met bekende en minder bekende Amsterdammers. Lees hier alle afleveringen terug.

Wilt u belangrijke informatie delen met Het Parool?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van Het Parool rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@parool .nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden