PlusExclusief

Ex-bokser Joop Kruis zag Amsterdam veranderen: ‘De mensen van toen zijn dood, de humor is weg’

Joop Kruis: ‘Mensen moeten niet denken dat mijn neus scheef staat door het boksen.’ Beeld Erik Smits
Joop Kruis: ‘Mensen moeten niet denken dat mijn neus scheef staat door het boksen.’Beeld Erik Smits

Als zoon van een ‘voddenjood’ leerde Joop Kruis dat zijn vuisten soms zijn beste wapens waren. Hij werd nationaal kampioen, werd dikke vrienden met Willem Ruska en André Hazes. Nu woont hij in Vinkeveen. ‘Amsterdam is een vervelende stad geworden.’

Robert Vuijsje

“Ik had twee beste vrienden,” zegt Joop Kruis. “André Hazes en Willem Ruska. Niet de minsten. Nu zijn ze allebei dood.”

Op zijn telefoon laat Kruis een foto zien die hij ooit maakte van drie Nederlandse olympische judokampioenen die samen poseren, alle drie met de medaille om hun nek: Mark Huizinga, Anton Geesink en Willem Ruska. “Zie je dat Willem twee vingers opsteekt? Hij had twee gouden medailles gehaald, Geesink maar één.”

We zitten in café Kale, bij het Frederiksplein, de zaak van zijn dochter, en Joop Kruis wijst naar zijn neus. Die staat scheef. Iedereen denkt dat het een souvenir is van zijn bokscarrière, Kruis was viervoudig Nederlands kampioen in het middengewicht, maar het kwam door een val in het Heiligewegbad, het voormalige zwembad.

“Ik was zestien en had nog nooit bokshandschoenen gedragen toen mijn neus zo krom kwam te staan. Willem Ruska en ik speelden krijgertje en renden elkaar achterna. Ik viel naast het zwembad, zo recht op mijn neus, ik heb het maar zo gelaten. Later kwamen Willem en ik elkaar weer tegen bij het sporten. En we werkten allebei als portier bij Casa Rosso, voor Joop de Vries.”

Hoe is het om twee beste vrienden te hebben die allebei dood zijn?

“Ik ben nuchter in die dingen, we gaan allemaal. Je kunt piepen en mekkeren als het gebeurt, maar wat heb je daaraan? In het begin was het verschrikkelijk, je denkt steeds aan ze. Dat verwatert. Je leeft van de herinneringen, met allebei heb ik veel meegemaakt.”

“We waren thuis met zeven kinderen, ik ben de oudste. Van die zeven zijn er drie over. Drie van mijn zussen kregen kanker. Ik geloof ook niet dat er nog iets komt na de dood. Je gaat de grond in of de lucht in en dat was het. Mijn vader was pas 41 toen hij ’s ochtends niet wakker werd. Ik heb heel lang gedacht: zal ik wel 41 worden? Maar dan word je 41 en 42 en 45 en je denkt er niet meer aan.”

Over de vriendschap met André Hazes zo meer, eerst een jeugd rond het Waterlooplein. “Ik was 18 toen mijn vader overleed, ik werkte al met hem in zijn stalletje op de markt. Eigenlijk moest je 21 zijn voor een vergunning, maar voor mij maakten ze toen een tijdelijke uitzondering. Ik was het oudste kind en moest voor ons gezin zorgen.”

Wat verkocht uw vader?

“Alles. Potten, pannen, meubels. Een beetje hetzelfde als wat je nu kunt kopen in de winkels van Gideon Italiaander: mijn vader kocht en verkocht alles.”

Waarom werkte u bij uw vader?

“Mijn vader was een Joodse man, op school werd tegen mij gezegd: jouw vader is toch die voddenjood? Ik pikte dat niet en sloeg erop, ik ben van iedere school afgestuurd waar ik op zat. De oorlog was net voorbij, maar het schelden op joden ging gewoon door. Mijn moeder was niet Joods, zij kwam uit een gezin van twaalf of veertien kinderen. Haar broers en zussen zeiden: waarom ben jij met die Jood getrouwd?”

“In die tijd kon je na de lagere school naar iets dat het zevende leerjaar heette. Op het Timorplein was dat. Geen middelbare school, je kon een soort praktijkopleiding krijgen. Ik werd opgeleid als automonteur, maar ik ging bij mijn vader werken. In die tijd was het zo op het Waterlooplein: van de tien marktkoopmannen waren er zes of zeven Joods.”

Hoe begon u met boksen?

“Op het Waterlooplein stond een man die Henkie Pieterse heette. Ik was 18 en hij zei tegen mij: kom eens naar de sportschool, op het Singel, mijn zoon slaat zo jouw kop achterstevoren. Ik was een stevig mannetje, maar ik had nog nooit gebokst. Dezelfde avond ging ik erheen en bij die zoon sloeg ik een stuk van zijn tand eraf. Een jaar later was ik Nederlands kampioen.”

Waar was u goed in?

“Ik had een razendsnelle links-rechts-combinatie en ik kon hard stoten, zeker voor een middengewicht.”

In die tijd waren er meer Joodse boksers, toch?

“Er zaten veel Joodse jongens bij, ja. Ik heb Ben Bril nog als scheidsrechter gehad, die hoorde natuurlijk ook bij de club.”

Nu doen Joden meer aan denksport?

“Voor boksen moet je ook slim zijn, hoor. Voor mij is het eerste waar het om gaat: verdedigen, zorgen dat je geen klappen krijgt. Daarom moeten mensen ook niet denken dat mijn neus scheef staat door het boksen. Ik heb tegen de kampioen van Europa gebokst, een Duitser. Dat ging niet goed. Ik dacht: als het in Europa al zo gaat, dan heb ik in Amerika niets te zoeken. Als trainer ben ik daar later nog wel terechtgekomen, met Pedro van Raamsdonk en Lucia Rijker.”

Waar was u als trainer goed in?

“In Nederland zijn maar een paar trainers die een bokser iets kunnen leren. Als je zelf nooit iets hebt gepresteerd, hoe kun je het dan aan een ander leren? Rudy Koopmans kan het, Alex Blanchard. Een paar jaar geleden heb ik Gagard Mousasi getraind, een kooivechter die nog niet goed kon boksen. Hij is daarna wereldkampioen geworden in mixed martial arts.”

Waarom verhuisde u naar Vinkeveen?

“Ik had mijn hele leven in Amsterdam gewoond. Geboren in de Kerkstraat, bij de Weesperstraat, opgegroeid in de Rapenburgerstraat. Dertig jaar geleden woonde ik in een flat in Noord, er was steeds gedoe met de lift. Ik wilde altijd al op een ark wonen. Als je in Amsterdam op een woonboot zit, aan de Prinsengracht, pissen ze iedere dag over je huis heen.”

“Ik was in Vinkeveen en zag een ark, van een kippenboer die op de Albert Cuyp stond, hij gebruikte die boot voor in de zomer. Ik vroeg of deze te koop was. Hij zei: alles is te koop. Toen vroeg ik hoeveel het was, hij noemde een bedrag en ik zei dat het verkocht was. Een paar weken later woonde ik in Vinkeveen. Je ziet geen mensen, hoort niks, alleen maar water.”

In Vinkeveen leerde u André Hazes kennen?

“Ik kreeg het predikaat dat ik zijn bodyguard zou zijn, omdat we altijd samen waren. Zijn vrouw Rachel en hij waren goed voor mij en mijn vrouw, ze namen ons vaak mee op vakantie, maar ik was niet in dienst als zijn bodyguard. Ik reed hem wel vaak en zorgde dat hij met rust werd gelaten. Hij was op zichzelf en had niet zoveel met alle aandacht. Zijn kinderen mochten doen wat ze wilden, als hij maar met rust werd gelaten.”

“In het begin mocht ik hem niet. Zijn vader zag ik vaak bij bokswedstrijden in Noord, die zat daar alleen, zonder centen in zijn zak, zijn zoon wilde niet met hem praten. Ik vond het zielig en gaf hem een drankje. André kwam in Vinkeveen in De Plashoeve en zei altijd: hé Neus, kom even, dan gaan we praten. Uiteindelijk deed ik dat en werden we vrienden.”

Wat was hij voor man?

“Na een optreden zaten we een keer in de kleedkamer en er kwam een man binnen die 5000 gulden bood als hij nog één liedje voor hem zong. André zei alleen: ik heb geen honger. Als er een ziek kind was geweest, zou hij zo in zijn auto springen.”

“Hij is al bijna twintig jaar dood, maar zijn muziek gaat nooit verloren. Iedereen luistert er nog steeds naar. In zijn teksten zitten verhalen die iedereen meemaakt, je kunt je ermee identificeren. En je voelt dat hij het zelf ook heeft meegemaakt. Die muziek verandert niet.”

Hoe is Amsterdam veranderd?

“Het is zo’n vervelende stad geworden. Overal mensen en fietsers, meestal toeristen die het niet kunnen. Als je er een aanrijdt heb je een probleem. Het is logisch dat het zo druk is: vroeger woonden in Nederland 8 miljoen mensen, nu 18 miljoen en dit is het drukste stuk van het hele land, iedereen wil hier komen.”

“De mensen met wie ik opgroeide zijn allemaal dood. Ik was 15 toen ik al op het Waterlooplein stond, die mannen waren dertig of veertig, ze leven niet meer. De humor is ook weg. Wij praatten met elkaar. Als ik nu mijn kleinkinderen zie, zitten ze achter een laptop of een telefoon. Of dat jammer is? Nee. Het is de tijd.”

De stad van... Joop Kruis

Echt Amsterdams
“Altijd, ik woon alleen in Vinkeveen, verder heb ik niets met die plek. Ik ben iedere dag in Amsterdam.”

Accent
“Amsterdams natuurlijk, dat kun je niet verloochenen.”

Havermelk
“Wat zeg je, havermout? Nooit van gehoord.”

Huur of koop
“Op mijn leeftijd: huren.”

Import
“Dat kunnen geen Amsterdammers worden. Ik woon er al dertig jaar, maar ik ben toch ook geen Vinkevener? Ik blijf een Amsterdammer.”

Joop Kruis (Amsterdam, 1944) was Nederlands kampioen boksen en later bokstrainer. Ook stond hij op het Waterlooplein en had hij meubelwinkels in de Javastraat en de Spaarndammerstraat. Beeld Erik Smits
Joop Kruis (Amsterdam, 1944) was Nederlands kampioen boksen en later bokstrainer. Ook stond hij op het Waterlooplein en had hij meubelwinkels in de Javastraat en de Spaarndammerstraat.Beeld Erik Smits

Amsterdammers klagen graag over de snel veranderende stad, maar willen hier toch blijven wonen. Hoe werkt dat, vraagt schrijver Robert Vuijsje (Alleen maar nette mensen, Salomons oordeel) zich af in een wekelijkse interviewserie met bekende en minder bekende Amsterdammers. Lees hier alle afleveringen terug.

Wilt u belangrijke informatie delen met Het Parool?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van Het Parool rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@parool .nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden