PlusGeschiedenis
De Nederlandsche Vrouwenclub is al honderd jaar ‘een paradijsje voor de moderne vrouw’
Een kleine vijftig jaar lang was in twee statige panden aan de Keizersgracht een hotel-restaurant voor vrouwen gevestigd. De Nederlandsche Vrouwenclub, die deze maand het 100-jarig bestaan viert, trok in 1969 noodgedwongen in bij ‘herenclub’ de Koninklijke Industrieele Groote Club op de Dam.
Zo’n zestig vrouwen, de meesten met hoed, opgepropt achter bloemstukken. De foto dateert van 11 april 1929, gemaakt tijdens het eerste lustrumfeest van de Nederlandsche Vrouwenclub (NVC). Een kleine vijftig jaar zou deze in twee statige panden aan de Keizersgracht (580-582) een hotel-restaurant speciaal voor vrouwen runnen.
Het gezelschap op de foto zat aan het diner, op de tweede alleen voor vrouwen toegankelijke avond van de tweedaagse festiviteiten. Op de eerste avond vol muziek, goochelen, toneelstukjes en dans waren mannen wel welkom. Een van hen dichtte een ‘nabetrachting’ die eindigde met de conclusie dat het ‘ook voor een MAN best uit te houden’ was.
Overgewaaid uit Engeland
Het concept was overgewaaid uit Engeland, waar in 1903 de schrijfster Constance Smedley in navolging van de talloze herensociëteiten een ‘lyceumclub’ voor dames met intellectuele en/of artistieke ambities had opgericht. De naam verwees naar het oud-Griekse Lykeion, een plek buiten Athene waar Aristoteles ooit zijn filosofenschool was begonnen. Na de oprichting van de Londense Lyceumclub reisde ze stad en land af om haar clubgedachte te propageren. In 1904 deed ze ook Nederland aan.
Maar terwijl het in Dordrecht (1912), Deventer (1916) en Den Haag (1921) wél lukte om vrouwenclubs op te richten, gingen de initiatieven in Amsterdam steeds als een nachtkaars uit. In juli 1922 meldde Evolutie, het blad van Wilhelmina Drucker, besmuikt dat zich in Amsterdam ‘voor de zoo-en zooveelste maal’ een comité had gevormd om een clubgebouw voor vrouwen op te richten. Maar deze scepsis bleek onterecht: op 3 januari 1923 werd ten huize van mevrouw Jenny Tweer-Westerman in de Vondelstraat 78 inderdaad de Nederlandsche Vrouwenclub opgericht.
Een groot huishouden
In het oprichtingsbestuur zaten onder anderen de burgemeestersweduwe Alida Tellegen-Fock, feministe Louise van Eeghen en kunstenares Dinah Kohnstamm. De aankoop van de genoemde panden aan de Keizersgracht getuigde van lef. Van het aankoopbedrag van 94.000 gulden was ondanks een bedeloffensief onder ‘heel beschaafd Nederland’ slechts een derde in kas.
Voor de inrichting kwam er ook ‘in natura’ binnen, van een Perzisch tapijt tot een rol vitrage. Op 10 april 1924 werd het clubgebouw van de Nederlandsche Vrouwenclub feestelijk geopend door de erepresidente, burgemeestersvrouw De Vlugt-Flentrop. Volgens De Telegraaf was de stad ‘een paradijsje voor de moderne vrouw’ rijker.
De NVC bestierde aan de Keizersgracht een eigen clubleven, maar runde daar ook een horecaonderneming. Twee taken die lange tijd werden opgevat als het bestieren van een groot huishouden. Een directrice had op de werkvloer de touwtjes in handen, het clubbestuur zag erop toe dat het goed ging.
Dat was vaak niet het geval. Zo moest de Duitse huishoudster Fräulein von Förstner al binnen een maand na de opening het veld ruimen wegens gebrek aan organisatietalent en onoverkomelijke taalproblemen, werd dienster Jo in 1925 ontslagen wegens ‘haar langzaamheid en onsmakelijkheid’ en moest er constant geschipperd worden om het restaurant rendabel te houden.
De zalen in het clubgebouw werden verhuurd aan vrouwenorganisaties als de Nederlandsche Vereeniging van Huisvrouwen en Vrouwenbelangen. Ook de Volksuniversiteit was lange tijd een trouwe huurder, evenals de Nederlandsche Zionistische Studentenorganisatie.
Kamerverhuur
Jarenlang kwamen ook spiritisten, theosofen en rozenkruisers bijeen en hielden de soefi’s er erediensten – ze gebruikten daarbij een inklapbaar altaar dat in het clubgebouw werd opgeborgen. Verder waren er altijd wel leden die als pensiongast een kamer huurden. Sommigen woonden jaren achter elkaar in het clubgebouw. Feministe Rosa Manus hield tussen 1927 en 1932 kantoor in een grote kamer.
De NVC doorstond de crisisjaren, maar stond door teruglopende ledenaantallen en stijgende kosten meermalen op omvallen. In de oorlogsjaren hield men zich slechts met pijn en moeite staande. Met als heilig doel het voortbestaan, zelfs toen dit betekende dat er voor Joodse leden geen plaats meer was – zij moesten hun lidmaatschap opzeggen. Het was een uitermate pijnlijke geschiedenis, waar in de naoorlogse jaren vooral over werd gezwegen.
Zelf was de NVC tijdens de oorlog ‘neutraal’ gebleven, zoals de statuten voorschreven. Maar leden die fout waren geweest, werden na de bevrijding wel meteen geroyeerd.
Moderniseren
De NVC profiteerde na 1945 mee van de grote behoefte aan gezelligheid. Nieuwe leden stroomden toe. Na verloop van tijd moest de Club uiteraard wel moderniseren. En werden nieuwigheden aangeschaft als een diaprojector, een elektrische koffiemolen en een televisie. Maar de transitie van de horecaonderneming naar een professionele bedrijfsleiding met een cao voor het personeel bleek lastig. Na eindeloos veel pogingen om het clubgebouw met al zijn voorzieningen te redden hakte men in 1969 de knoop door.
De panden aan de Keizersgracht werden verkocht en kort daarna trok de NVC in bij de Industrieele Club aan de Dam, een van die ‘herenclubs’ waar de oprichtsters van de NVC zo jaloers op waren geweest. Bijna gelijktijdig bestormde actiegroep Dolle Mina kasteel Nijenrode om te protesteren tegen het feit dat vrouwen niet toegelaten werden tot het gelijknamige opleidingsinstituut.
Dit soort acties ging aan de NVC voorbij. Dat gold in feite voor de hele tweede feministische golf: té politiek en dus niet neutraal genoeg. Intussen woont de NVC al meer dan vijftig jaar in bij wat tegenwoordig de Koninklijke Industrieele Groote Club heet. In april viert de Club daar het 100-jarige bestaan.
Clubavonden en excursies
Uiteraard organiseerde de NVC in het clubgebouw debatavonden, lunchlezingen, tentoonstellingen, concerten, feesten, bazaars en diverse cursussen. Verder was er een eigen handwerkclub, een bridgeclub en een bibliotheekcommissie. Later kwamen er ook leesclubs in diverse talen, excursies en uiteindelijk zelfs groepsreizen bij. De Commissie Ontwikkeling en Ontspanning, kortweg O&O, speelde in dit alles een centrale rol. De commissie bestaat nog altijd.