PlusAchtergrond
De etalages van kunstenaar Oey Tjeng Sit werden beroemd en berucht
In zijn apotheek aan de Prinsengracht kwamen ‘armoedzaaiers’ uit de Jordaan en ‘dames en heren’ die aan de gracht woonden. Maar Oey Tjeng Sit voelde zich meer een experimentele kunstenaar. Zijn etalages werden beroemd en berucht.
‘Johnny Jordaan was de keizer van de Jordaan, maar jouw vader, die Oey van de apotheek, dat was de koning van de Jordaan.” Jaren na het overlijden van zijn vader werd René Oey op straat aangesproken door een oude buurtgenote. Een spontaan eerbetoon aan een merkwaardige man, wiens klantenkring bestond uit geboren Jordanezen en grachtengordelbewoners. Van de kroegbaas van Café Nol tot Donald Jones. Oey Tjeng Sit overleed in 1987, 70 jaar oud, na op de Nassaukade te zijn geschept door een auto. De apotheek was toen al zeven jaar dicht.
Oey Tjeng Sit kwam ter wereld in Purwokerto, een stad op Midden-Java, als vierde zoon van Oey Joe Wan (1870-1938), een Chinese immigrant, en de Javaanse Go Im Nio (1880-1952). Zijn vader was als gewiekst handelaar in tweedehands auto-onderdelen redelijk welvarend. Oey vertrok in 1938, kort na het overlijden van zijn vader, naar Nederland om in Leiden farmacie te gaan studeren. Maar het waren vooral de Europese cultuur en de moderne kunst die hem trokken. Parijs zou hij vaak bezoeken, Java zag hij nooit meer.
Maojasje
In 1941 verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij pas in 1958 zou afstuderen. Studeren had niet Oey’s grootste interesse. Bij het afsluitende praktijkexamen werd hij gematst door een amanuensis. Nog hetzelfde jaar nam hij van mevrouw J.A. Loomans de apotheek over aan de Prinsengracht 128. En betrok met zijn gezin, zijn vrouw Liesje de Vita (1930-1985), de tweeling René en Hester (1953) en Alexander (1960), de bovenwoning.
De Prinsengracht vormde destijds nog duidelijk een scheiding tussen de verpauperde volksbuurt en de grachtengordel. Er bestond een aanmerkelijk verschil tussen ziekenfondsklanten en particuliere klanten, tussen de ‘armoedzaaiers’ uit de Jordaan en de ‘dames en heren’, die aan de gracht huisden. Sommige apotheken hadden aparte loketten voor particulier verzekerden, die met meer geduld en egards werden behandeld, zo niet bij Oey. De oude ‘flessenspoeler’ meneer Webbers bezorgde ook aan huis bij de Jordanezen. Zelf stapte Oey ook op de fiets, vaak in corduroy, zelden in witte apothekersjas. Graag droeg hij een grijs Maojasje, met een rechtopstaande kraag.
Na het openen van de deur van de apotheek verdween hij naar zijn atelier op de Oudezijds Voorburgwal. Personeelsleden en werkstudenten hielden de zaak draaiende. Was hij in de apotheek, dan hoorde hij zwijgend de sores van de klanten aan. ‘Ben ik net linoleum aan het gutsen, storen ze me voor een of ander recept,’ schreef hij aan Willem Frederik Hermans.
Tot het eind gaf in de etalage een emaillen bordje te lezen: ‘Aangesloten bij alle ziekenfondsen’. Ook toen er voornamelijk kunst werd getoond, van Oey zelf of bevriende kunstenaars. De reclames van Aspro bruistabletten en Hansaplast pleisters maakten plaats voor gescheurde, geknipte en van inkt of krijtstrepen voorziene collages. De Jordanese clientèle ‘snapte er geen reet van’, volgens zoon René. Maar ze lieten hun apotheker – ‘een jofele man, die geen vlieg kwaad deed’ – zijn gang gaan.
Performances
Vanaf de jaren zeventig hebben talloze kunstenaars aan de etalage meegewerkt. Merendeels jong, vaak uit het alternatieve circuit. Ook vonden er performances plaats. In 1973 was er een Duitse kunstenaar in de weer met behangerslijm en oude kranten. Hij beplakte de gehele etalage en ten slotte ook zichzelf.
Oey was grotendeels autodidact. Tijdens de oorlog had hij enkele tekenlessen gevolgd, meer niet. Hij maakte pentekeningen en linosneden met geheimzinnige, nachtmerrieachtige taferelen of misvormde gezichten en abstracte collages van oude kranten of telefoongidsen. “Het was houtje-touwtje,” zei Bram Volkers van Galerie Asselijn, die hem jarenlang vertegenwoordigde. Zijn etalages bezorgden hem naam en faam in de stad. Wim van Krimpen, toen student, later museumdirecteur, vielen de schellen van de ogen. Dus dit kun je ook met kunst doen, dacht hij.
Zakelijk was Oey niet. Medicijnen werden gemakkelijk op voorschot meegegeven. De kast met administratie hield hij het liefst gesloten. De onbetaalde facturen, belastingvorderingen en dwangbevelen hoopten zich erin op. Uiteindelijk werd het grachtenpand verkocht en bleef er een schuld aan de farmaceutische groothandels en de belastingdienst over.
In de voormalige apotheek van Oey zit vandaag de dag een moderne kunstgalerie, MenM Gallery. Liet Oey sporen na in de ‘officiële’ kunstwereld? Hij kreeg goede kritieken in de pers en werd opgenomen in de collectie van het Stedelijk Museum, maar bleef toch een marginale figuur. Volkers: “Wat hij maakte was niet voor boven de bank, maar voor kunstenaarsvrienden, voor museumconservatoren, voor fijnproevers.”
Dit is een aflevering uit de reeks ‘Markante Amsterdammers’ van Ons Amsterdam, een uitgebreidere versie van dit verhaal is gepubliceerd in het juninummer: onsamsterdam.nl. In de voormalige apotheek aan de Prinsengracht is vanaf 15 juni een kleine expositie te zien met werk van Oey Tjeng Sit. René Oey is bezig aan een boek over zijn vader en is op zoek naar herinneringen: oeytjengsit.com.
Junks en ethersnuivers
Drugsverslaafden die ’s avonds voor de deur van de apotheek stennis schopten, werden door Oey altijd binnengelaten. Hij liet ze uitrazen, gaf ze librium – recept of niet. Ook Gerrit ‘de Ethersnuiver’ Lakmaker behoorde tot de clientèle. Hij kwam regelmatig langs, keek Oey smekend aan, kreeg een scheutje, was soms bedreigend of ging gedwee in het kinderhoekje de Donald Duck zitten lezen. Toen eens op een avond een verwarde jongen een stoeptegel door de etalage gesmeten had, postten twee junkies voor de deur om plundering te voorkomen. Uit solidariteit: “Bij Oey ga je niet inbreken.”